De procedure
Als achtergrond in deze zaak wijst de commissie op haar advies van 18 mei 2004 inzake een verzoek van M.M. tot teruggave van een viertal werken uit het bezit van De Vries (RC 1.18). In dit advies is tot teruggave geadviseerd van drie tot de NK-collectie behorende werken en bij gebrek aan bewijs tot afwijzing van een teruggaveverzoek van NK 3072. Op grond van nieuwe informatie vraagt verzoeker herziening van het advies RC 1.18 voor zover het betreft NK 3072.
Daarnaast wijst de commissie op het dossier RC 1.27, waarin bij verzoek van 7 februari 2005 een ander familielid van De Vries (aanvankelijk) nagenoeg dezelfde werken uit het bezit van De Vries heeft teruggevraagd. De commissie heeft in verband hiermee een preliminair onderzoek uitgevoerd naar de erfrechtelijke aspecten, waarbij is vast komen te staan dat noch verzoeker inzake RC 1.27 noch M.M. erfgenaam is van De Vries. Het verzoek inzake RC 1.27 is voor wat betreft de kunstwerken van De Vries vervolgens op 31 oktober 2006 ingetrokken. Tijdens dit preliminaire onderzoek is tevens komen vast te staan dat M.M. rechthebbende is ten aanzien van werken uit de NK-collectie uit bezit van De Vries, voor zover deze zouden worden gerestitueerd (zie overweging 1).
De commissie heeft hierin aanleiding gezien het verzoek van 6 september 2006 van M.M. in behandeling te nemen en heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de feiten. In dit kader heeft zij tevens kunsthistorisch advies ingewonnen bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD). Tijdens een hoorzitting op 11 juni 2007 heeft verzoeker zijn claim mondeling toegelicht.
Ter ondersteuning van zijn claim en ter identificatie van de door De Vries verloren kunstwerken heeft verzoeker gewezen op eerder, door verzoeker in RC 1.27, aan de commissie toegezonden bewijsmateriaal. Hieronder bevindt zich een notitieschrift (hierna ook: het schriftje) waarin 16 schilderijen worden beschreven waarvan de beschrijving (deels) overeenkomt met de teruggevraagde NK-werken, maar waarvan de status onduidelijk was. In het besef van het belang van dit notitieschrift voor de huidige claim heeft de commissie de heer T. van Ruiten, directeur van het Nationaal Onderwijsmuseum te Rotterdam en handschriftenexpert, verzocht het schriftje te onderzoeken. De conclusie van dit onderzoek luidt dat in het schriftje sprake is van twee handschriften waarbij het eerste handschrift afkomstig is van een persoon die in de periode 1930-1960 onderwijs heeft genoten en het tweede handschrift van een persoon die in de periode vanaf 1970 tot heden schrijfonderwijs heeft genoten. Op basis van het bovenstaande oordeelt de commissie dat slechts aan de vermeldingen in het eerste handschrift uit het schriftje enige bewijskracht toekomt voor wat betreft de identificatie van werken uit het bezit van De Vries.
Het verzoek tot teruggave van NK 2256 heeft de commissie bij advies van 12 maart 2007 in samenhang met een tweede restitutieverzoek van NK 2256 (RC 1.42) afgehandeld. Voor de overwegingen die hebben geleid tot afwijzing van het verzoek van M.M. verwijst de commissie naar de overwegingen 14-17 uit genoemd advies RC 1.42.
NK 2727 en NK 1756 maken tevens deel uit van het nog te behandelen restitutieverzoek RC 1.90. Onder verwijzing naar de overwegingen 5-7 heeft de commissie geen reden gezien om de advisering aan te houden tot aan de behandeling van RC 1.90.
De resultaten van het feitenonderzoek van de commissie zijn neergelegd in een conceptrapport dat bij brief van 27 april 2007 ter commentaar aan verzoeker is verzonden. De resultaten van het onderzoek naar de handschriften in het schriftje zijn verzoeker bij brief van 4 mei 2007 toegezonden. Voor wat betreft de feiten wordt verwezen naar het onderzoeksrapport van 1 oktober 2007, dat geacht wordt deel uit te maken van dit advies, alsmede naar de onderzoeksrapporten inzake RC 1.18, RC 1.27 en RC 1.42.