Het Schilderij tijdens de bezetting
A.C.N. van der Sloot
Volgens een verordening van het Militair Gezag van 24 juli 1945 was iedereen verplicht om aangifte doen van ‘alle kunstschatten, antiquiteiten en bibliotheken welke gedurende de vijandelijke bezetting in vijandelijk bezit zijn geraakt’. Kunstverzamelaar en architect A.C.N. van der Sloot (1895-1965) heeft als gevolg hiervan onder andere aangifte bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) gedaan van een schilderij van onder andere ‘Ribera’, genaamd ‘Vechtpartij’.
Van der Sloot handelde op kleine schaal in antiek en kunst; uit onderzoek is niet gebleken dat hij beroepsmatig handelde in kunst. Blijkens een naoorlogs rapport van de Amerikaanse Art Looting Investigation Unit had Van der Sloot tijdens de bezetting contact met Walter Andreas Hofer, vertegenwoordiger van Hermann Göring, aan wie hij schilderijen wilde aanbieden. Aan Hofer zou Van der Sloot hebben verteld dat zijn zaken dankzij de Duitsers erg goed gingen. In 1941 probeerde Van der Sloot ook schilderijen te verkopen aan Hans Posse, directeur van de Staatsgalerie Dresden en leider van de Sonderauftrag Linz. Van der Sloot kwam met hem in contact via dr. G. Vogeler, een arts die tijdens de bezetting werkzaam was bij het hoofdkantoor van de ‘Soziale Verwaltung’ bij de Reichskommissar en aan wie Van der Sloot een kamer in zijn huis verhuurde. In een brief aan Posse schrijft Van der Sloot:
‘Ich bin Architekt von Beruf und für die deutsche Wehrmacht tätig, also kein professioneller Händler’.
Op 18 februari 1946 heeft Van der Sloot een SNK-aangifteformulier ingevuld voor het huidige NK 3533. Op het formulier gaf hij aan het Schilderij, door hem aangeduid met de naam ‘Vechtpartij’, te hebben gekocht van ‘Meier van Praag Spiegelstraat Amsterdam’. Voorts heeft Van der Sloot in een ongedateerde brief aan de SNK verklaard dat hij het Schilderij ‘in 1941 van Meyer van Praag, wonende Spiegelstraat te Amsterdam’ gekocht heeft. Volgens een later toegevoegde aantekening op het aangifteformulier heeft Van der Sloot deze aankoop in oktober 1941 gedaan en heeft hij er NLG 760 voor betaald. In documentatie uit 1960 betreffende de recuperatie van de Vechtende kaartspelers vanuit Duitsland naar Nederland staat over de verkoop door Meijer van Praag het volgende:
‘Zur Begründung trägt sie [De Nederlandse ambassade] vor, Herr A.C.N. van der Sloot habe das in Rede stehende Gemälde im Oktober 1941 von Herrn Meijer van Praag, Amsterdam, Spiegelstraat, gekauft. Dieser sei damals in Geldnot gewesen, da er infolge der gegen den jüdischen Bevölkerungsteil gerichteten Maßnahmen der Besatzung sein Bargeld usw. bei den deutschen Behörden habe abliefern müssen.‘
Uit de naoorlogse verklaringen van Van der Sloot aan de SNK over de in de Spiegelstraat woonachtige ‘Meier’ of ‘Meyer’ van Praag, van wie hij het Schilderij in 1941 zou hebben gekocht, blijkt niet eenduidig naar welke persoon wordt verwezen. Meijer woonde op het moment van de verkoop van het schilderij niet in Amsterdam, maar al sinds twee jaar aan de Baandert 22E in Sittard. Zijn broer Sadok woonde wel in Amsterdam en had bovendien een ‘Winkel in antiquiteiten’ aan de Nieuwe Spiegelstraat. Het is mogelijk dat Van der Sloot zich, bijna vijf jaar na dato, vergiste in de voornaam van de eigenaar; waarbij dan wel opmerkelijk is dat hij de naam van de in Limburg wonende broer van de eigenaar kende en noemde. Een scenario dat beter denkbaar is, betreft de mogelijkheid dat Van der Sloot daadwerkelijk doelde op Meijer, die het schilderij in of via de kunsthandel van zijn broer Sadok heeft verkocht.