Spring naar content
Advies inzake Abraham Katz - Kummerlé (A)

Abraham Katz – Kummerlé (A)

Dossiernummer: RC 1.132-A

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 16 oktober 2017

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar:

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 3752 – Bathseba na het baden, omgeving Jan Steen (foto: RCE)

  • NK 3752 - Bathseba na het baden, omgeving Jan Steen (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 14 mei 2012 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies verzocht over het restitutieverzoek van 6 maart 2012 van AA, BB, CC en DD, vertegenwoordigd door prof. mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam (hierna ‘verzoekers’). Verzoekers verklaren kleinkinderen respectievelijk achterkleinkinderen te zijn van Abraham Katz. Het verzoek beoogt teruggave van de volgende schilderijen:

  • Bathseba na het baden, omgeving Jan Steen (NK 3752),
  • Landschap aan zee van Pieter van der Croos (NK 3753), en
  • Vrouw knielend voor een tulpenbed, van een onbekende Hollandse meester, voormalige toeschrijving Gerard Dou (NK 3754).

Deze schilderijen maken sinds hun overdracht op 4 maart 2012 door de Bondsrepubliek Duitsland aan de Nederlandse Staat deel uit van de rijkscollectie.

De procedure

Ten aanzien van dezelfde schilderijen is op 8 mei 2012 een restitutieverzoek ingediend door erfgenamen van Nathan Katz en Benjamin Katz, broers van Abraham Katz en firmanten van kunsthandel Firma D. Katz te Dieren, allen vertegenwoordigd door advocaat Thomas Kline te Washington DC, VS. De minister heeft bij brief van 7 juni 2012 ook dit teruggaveverzoek aan de commissie voorgelegd voor advies. Aangezien beide verzoeken dezelfde schilderijen betreffen heeft de commissie deze samengevoegd in dossier RC 1.132.
In onderhavig advies komt slechts het verzoek van de erven Abraham Katz – hierna aangeduid als ‘verzoekers’ – aan de orde (adviesnummer RC 1.132-A). De commissie zal op later datum over de claim van verzoekers inzake Nathan en Benjamin Katz adviseren (adviesnummer RC 1.132-B).

Bij brief van 12 juli 2012 heeft de commissie verzoekers gevraagd hun stelling dat Abraham Katz (mede)gerechtigd was tot de thans geclaimde schilderijen nader toe te lichten en zo mogelijk met relevante stukken te onderbouwen. Na herhaald uitstel te hebben verleend heeft de commissie hierop op 24 oktober 2012 enige informatie ontvangen.
Na bestudering van deze gegevens heeft de commissie verzoekers bij brief van 6 juni 2013 laten weten dat de door hen toegestuurde informatie onvoldoende duidelijkheid bood ten aanzien van hun stelling dat Abraham Katz (mede)gerechtigd was tot de thans geclaimde werken en hen nogmaals in de gelegenheid gesteld deze stelling nader toe te lichten. Daarbij heeft de commissie een kopie van een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te Arnhem inzake firma D. Katz, meegestuurd. Verzoekers hebben hierop niet gereageerd.

Bij brief van 17 april 2014 heeft de commissie verzoekers meegedeeld de behandeling van het verzoek aan te houden tot 1 november 2014. Deze termijn is hierna diverse malen verlengd, al dan niet op verzoek van verzoekers, meest recentelijk tot 1 september 2017. Bij brief van 5 september 2017 heeft de commissie aan verzoekers bericht de behandeling van het verzoek niet langer aan te houden en over te gaan tot het uitbrengen van advies aan de minister.

Overwegingen

  1. Verzoekers stellen rechthebbenden te zijn van het vermogen van Abraham Katz, geboren te Dieren op 9 januari 1897 en overleden te Apeldoorn op 11 december 1984. Zij leggen aan hun verzoek tot teruggave de stelling ten grondslag dat de thans geclaimde schilderijen mede-eigendom waren van Abraham Katz en dat deze het bezit van de schilderijen tijdens de oorlog onvrijwillig heeft verloren.
  2. Uit herkomstgegevens van Bureau Herkomst Gezocht blijkt dat de betreffende schilderijen in augustus 1940 door kunsthandel Firma D. Katz zijn verkocht aan de Duitser Alois Miedl. Deze heeft de schilderijen op enig moment doorverkocht aan de Duitser Alfred Kummerlé, waarna de werken in Duitsland terecht zijn gekomen. Bij brieven van 12 juli 2012 en 6 juni 2013 heeft de commissie verzoekers attent gemaakt op gemelde herkomstgegevens.
  3. In een ongedateerd document dat verzoekers aan de commissie hebben toegestuurd – aangeduid als rekest aan de Rechtbank Arnhem – stellen verzoekers het volgende:
    ‘De vooroorlogse firma D. Katz te Dieren werd destijds opgericht door David Katz, de overgrootvader van AA en haar zuster DD en de grootvader van EE en BB. Toen (over)grootvader minder goed aanspreekbaar werd, namen de kinderen van overgrootvader de firma over, te weten Nathan, Benjamin, Abraham en Mientje […] Toen overgrootvader kwam te overlijden (zonder een testament gemaakt te hebben), ging de firma definitief over naar zijn kinderen.’

    De commissie leidt hieruit af dat verzoekers zich op het standpunt stellen dat als rechthebbenden van de kunstwerken uit het bezit van firma D. Katz dienen te worden aangemerkt (de erfgenamen van) Nathan, Benjamin, Abraham en Mientje.
  4. De commissie kan in deze stelling niet meegaan. Firma D. Katz, in naam weliswaar een voortzetting van de eenmanszaak die in 1887 door David Katz werd opgericht, werd in 1930 opgericht door Nathan Katz en Benjamin Katz. Tot de opheffing van firma op 1 juni 1943 waren Nathan en Benjamin Katz tevens de enige firmanten van de firma. Dit blijkt uit gegevens van de Kamer van Koophandel te Arnhem inzake kunsthandel firma D. Katz. Op grond van deze gegevens dienen Nathan Katz en Benjamin Katz derhalve te worden aangemerkt als enige gerechtigden tot het vermogen van de kunsthandel firma D. Katz. Voor dit oordeel verwijst de commissie tevens naar haar advies inzake Katz RC 1.90-B (overweging 2).
  5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de commissie de Minister zal adviseren het verzoek af te wijzen.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het verzoek af te wijzen.

Aldus vastgesteld op 16 oktober 2017 door A. Hammerstein (voorzitter), J.Th.M. Bank, J.H.W. Koster, P.J.N. van Os, H.M. Verrijn Stuart, G.N. Verschoor en I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(A, Hammerstein, voorzitter)    (M.C.J. Kooij, secretaris)