3. De feiten
De commissie heeft de feiten vastgesteld aan de hand van het feitenoverzicht en de daarop ontvangen reacties. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting:
3.1 Johanna Margareta Lippmann werd op 6 januari 1874 geboren te Berlijn en was van joodse afkomst. Ze huwde Samuel Siegbert Stern (1864-1935), eveneens van joodse afkomst, die onder meer verzamelaar was van kunst. Het echtpaar woonde in Babelsberg bij Berlijn en kreeg vier kinderen: Annie Regina Stern (1899-1989), Hilde Sophie Stern (1901-1984), Hans Martin Stern (1907-1953) en Luise Henriette Stern (1909-1944). Het echtpaar Stern-Lippmann had een omvangrijke kunstcollectie verzameld. Dit blijkt onder meer uit een testament van het echtpaar uit 1924. Hierin worden 144 genummerde (kunst)objecten genoemd, waaronder meer dan 100 schilderijen en tekeningen. In dit testament wordt één schilderij van Kandinsky (‘Landschaft’) genoemd. Verzoekers hebben een kopie van een afschrift van een typoscript van dit testament overgelegd, waarop wordt vermeld: ‘Verkündet am 14. Oktober 1935’. Onbekend is wanneer dit schilderij is verworven. Een deel van de kunstcollectie van het echtpaar Stern-Lippmann is ook te zien in een foto-album van het interieur van hun woonhuis in Babelsberg. Eén van deze foto’s toont een kamer met aan de wand twee schilderijen, waaronder het thans geclaimde werk van Kandinsky. Op andere foto’s zijn andere kunstwerken te zien, waaronder het schilderij De Besnijdenis waarover de commissie heeft geadviseerd in zaak RC 1.44. Volgens verzoekers is het aannemelijk dat het foto-album in de periode 1933/1934 gemaakt is, in ieder geval voor het overlijden van Siegbert Stern in 1935 aangezien hij op één van de foto’s staat. Een foto-expert die het album op verzoek van de commissie heeft bestudeerd is tot de conclusie gekomen dat het album tussen ongeveer 1915 en 1940 is gemaakt. Een precieze datering van de foto’s waarop het thans geclaimde werk te zien is, wordt door de foto-expert niet gegeven en is ook niet op een andere manier vast te stellen.
3.2 Samuel Siegbert Stern overleed op 7 augustus 1935 te Berlijn. Stern-Lippmann verhuisde in verband met de anti-joodse maatregelen in het voorjaar van 1937 naar Badenweiler in Zuid-Duitsland. Bij deze verhuizing nam Stern-Lippmann een klein deel van haar bezittingen mee. Ook in Badenweiler kreeg zij te maken met de anti-joodse maatregelen, waarop zij in de zomer van 1938 via Zwitserland uitweek naar Nederland. Verscheidene familieleden van Stern-Lippmann waren eveneens naar Nederland uitgeweken. Zo werd haar zwager Albert Stern in maart 1937 ingeschreven in Amsterdam en haar broer Heinrich Lippmann in juni 1938. Ook de kinderen van Stern-Lippmann hadden zich in de jaren twintig en dertig in Nederland gevestigd.
Intussen had Stern-Lippmann vanuit Zwitserland de door haar aangestelde zaakwaarnemer Konstantin Balaszeskul te Berlijn opdracht gegeven om haar zakelijke belangen in Duitsland te behartigen, waaronder het beheer en de afwikkeling van haar vermogen. Dit was een complexe taak, aangezien de nazi-autoriteiten scherp toezicht hielden op bezittingen van joodse emigranten. Balaszeskul droeg onder meer zorg voor de liquidatie van het onroerend goed van Stern-Lippmann, waaronder de villa in Babelsberg, die uiteindelijk op 2 november 1940 werd verkocht. Voorafgaand aan deze verkoop zorgde hij ook voor de verhuizing van de inboedel naar Nederland. Om toestemming van de Duitse autoriteiten te verkrijgen voor de verzending, moest Balaszeskul onder meer de inventarislijst overleggen en gelegenheid bieden voor het bezichtigen van de goederen. Verschillende voorwerpen van goud en zilver werden uit de verhuisboedel weggehaald omdat ze op grond van anti-joodse maatregelen ingeleverd moesten worden. De uiteindelijke verzending van de woninginrichting naar Amsterdam vond vermoedelijk plaats in december 1939. Met betrekking tot de verhuizing van de inboedel van Stern-Lippmann zijn vier lijsten met bezittingen aangetroffen. Op één lijst worden ongeveer 38 ‘Bilder’ vermeld, op een andere lijst wordt gesproken van ‘1 Ölbild‘ in de ‘Groβes Wohnzimmer‘.
3.3 In de jaren 1938-1940 stond Stern-Lippmann ingeschreven op verschillende adressen in Bloemendaal en Amsterdam. Vanaf 15 september 1939 woonde zij bij haar jongste dochter Luise in Bloemendaal. De inboedel die in december 1939 naar Nederland werd verzonden ging blijkens de aangetroffen factuur van het transportbedrijf naar ‘Amsterdam – Doklaan’. Welke schilderijen precies zijn meegekomen en waar deze vervolgens terecht zijn gekomen is niet duidelijk. Mogelijk is een deel van de collectie van Stern-Lippmann buiten deze officiële verhuizing om naar Nederland gekomen.
In het najaar van 1940 verhuisde Stern-Lippmann naar Hilversum, waar zij op verschillende adressen woonde, onder meer op de Wernerlaan 30. Op dit adres had eerder Hermann Stern gewoond (geen familie), een koopman van Duits-joodse afkomst die in 1938 naar Nederland was uitgeweken. Een van zijn twee dochters, Doris, was in 1937 getrouwd met Salomon George Kaufmann, de zoon van Carl en Alice Kaufmann. De naam Kaufmann speelt een rol in de herkomstgeschiedenis van het werk. Er zijn echter geen gegevens gevonden waaruit blijkt dat dit om deze Salomon Kaufmann of zijn familie zou gaan.
Stern-Lippmann werd in 1941 stateloos verklaard. Zij heeft vervolgens geprobeerd emigratie-visa te bemachtigen voor haarzelf en haar familie. Onderdeel hiervan vormde het ter beschikking stellen van het schilderij Portrait of Miss Edith Crowe van de schilder Fantin-Latour aan de Dienststelle Mühlmann, een Duitse instantie die zich bezig hield met de verwerving van kunstwerken voor Duitsland. Dit schilderij bevond zich niet in de collectie van Stern-Lippmann maar is door haar eind 1941 speciaal voor dit doel aangekocht bij de firma D’Audretsch te Den Haag voor NLG 40.000. Bij deze aankoop heeft de Duits-joodse kunsthandelaar Myrtl Frank, die sinds begin 1941 in Hilversum woonde, bemiddeld. Frank heeft het schilderij afgegeven aan de Dienststelle Mühlmann maar de emigratie-visa zijn nooit verstrekt.
In 1942 dook Stern-Lippmann onder in Amsterdam. Daar is zij uiteindelijk opgepakt en vervolgens is zij via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij op of omstreeks 22 mei 1944 is vermoord. Ook haar dochter Luise en haar man zijn slachtoffer geworden van de jodenvervolging, net als andere familieleden. Haar andere kinderen zouden de oorlog overleven.
3.4 Het is grotendeels onduidelijk wat er met de kunstcollectie van Stern-Lippmann is gebeurd tijdens de oorlog. Een gedeelte ervan bleek na de bevrijding nog aanwezig. Ten aanzien van de kunstwerken waarvan bekend was dat deze vermist waren, werden pogingen ondernomen om deze weer in het bezit te krijgen. Zo werd bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: de SNK) aangifte gedaan van bezitsverlies van een aantal kunstwerken, wat resulteerde in de teruggave in 1949 van slechts één werk, het hierboven genoemde schilderij van Fantin-Latour. Door een aantal personen werden overzichten opgesteld en taxaties verricht van de collectie van Stern-Lippmann, onder meer ten behoeve van de verdeling van haar nalatenschap in 1954. Bij deze verdeling werden diverse schilderijen die na de bevrijding nog aanwezig waren of teruggekeerd waren in de boedel, verdeeld over de verschillende erfgenamen.
Bij de verdeling van de schilderijen werd gebruik gemaakt van verschillende taxateurs, waaronder de kunsthandelaar Bernard Houthakker. In zijn archief zijn bij het onderzoek van de commissie verschillende (taxatie)lijsten van kunstwerken aangetroffen, die betrekking hadden op de kunstcollectie van Stern-Lippmann. Op één van deze lijsten, gedateerd 29 oktober 1950, met de titel ‘BILDERLISTE MIT PREISSCHAETZUNGEN‘, worden 40 schilderijen en tekeningen vermeld, waaronder een ‘Landschaft’ van ‘Kandinsky’, waarbij het land ‘USA’ en een geschatte waarde van ‘[DOLLAR] 500.-’ worden vermeld. Bij elf andere werken op deze lijst wordt als land ‘USA’ en een geschatte waarde in dollars vermeld. Het werk van Kandinsky is als enige werk op de ‘Bilderliste’ met de hand doorgestreept. Alle 40 schilderijen en tekeningen van de ‘Bilderliste’, met uitzondering van drie schilderijen waaronder het schilderij van Kandinsky, worden vermeld op een deskundigenverklaring van Houthakker van 18 september 1952 die betrekking had op 37 schilderijen ‘behorende tot de nalatenschap van Mevrouw M.J. Stern-Lippmann en zich bevindende in diverse percelen te Nunspeet (Gld.) en te Amsterdam in het Stedelijk Museum en in het gebouw van de Associatie Cassa‘.
Afgezien van voormelde ‘Bilderliste’ wordt op de overige aangetroffen (taxatie)lijsten in het archief van Houthakker geen melding gemaakt van een schilderij van Kandinsky. Ook op andere aangetroffen documentatie van na de bevrijding komt deze naam niet voor.
Na de verdeling van de nalatenschap van Stern-Lippmann in 1954 waren er nog steeds schilderijen uit de collectie van Stern-Lippmann vermist. Dit blijkt uit een brief van financieel-juridisch adviseur W.H.C. Schukking van 12 mei 1955 aan de inmiddels opgeheven SNK. Bij deze brief was een lijst gevoegd van 28 kunstwerken, met de kop ‘Schilderijen van wijlen Mevr. Marg. Stern-Lippmann, welke na 1945 niet meer in de boedel werden aangetroffen‘. (hierna ook: Schukking-lijst). In de brief wordt vermeld dat het om werken ging die in 1940 toebehoorden aan Stern-Lippmann. Er wordt geen werk van Kandinsky op de Schukking-lijst genoemd. Ook op de in 1958 gedateerde lijst van vermiste kunstwerken die in 1959 werd toegestuurd aan de Wiedergutmachungsämter von Berlin (WGA), die grotendeels overeenkwam met de Schukking-lijst, wordt geen werk van Kandinsky genoemd. In het WGA-dossier bevindt zich een verklaring van Schukking waarin staat dat de bedragen behorend bij de betreffende kunstwerken zijn ontleend aan verzekeringspolissen uit de jaren 1934-1938.
3.5 Het thans geclaimde werk wordt in 1951 door het Museum aangekocht van kunsthandelaar Karl Alexander Legat in Den Haag. Op één van de door het Museum toegezonden inventariskaarten van het schilderij is in handschrift de volgende herkomstinformatie genoteerd: ‘Légat, Den Haag (1951) f. 11.500-’; ‘Vroeger verzameling A. Kaufmann; door diens in Nederl. wonende dochter verkocht Légat. (opg. Légat)’. Uit correspondentie rond de aankoop in 1951 kan worden afgeleid dat Legat zelf NLG 10.000 voor het werk heeft betaald. Onduidelijk is wie met ‘A. Kaufmann’ wordt bedoeld.
Eerder in 1949 had Legat een ander werk van Kandinsky, Kirche in Murnau, te koop aangeboden aan het Museum. Dit werk is uiteindelijk niet naar een Nederlands museum gegaan maar werd in 1950 verworven door het Museum of Modern Art in New York. Hiervoor was dit werk door Legat ingezonden voor de tentoonstelling Expressionisme: Van Gogh tot Picasso in het Stedelijk Museum in Amsterdam in juli-september 1949. Het thans geclaimde werk was daar niet te zien.