3. De feiten
De commissie heeft de feiten vastgesteld aan de hand van het feitenoverzicht en de daarop ontvangen reacties. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting:
3.1 Emma Ranette Budge (1852-1937) was van joodse afkomst en geboren in Hamburg. Zij was getrouwd met Henry Budge die in 1866 naar de Verenigde Staten was vertrokken, waar hij als financieel specialist optrad bij de financiering van de aanleg van de Amerikaanse spoorwegen. Henry Budge werd op 12 juli 1882 Amerikaans staatsburger en Emma verwierf op 12 oktober 1889 eveneens het Amerikaanse staatsburgerschap als gevolg van hun huwelijk. Het echtpaar zou kinderloos blijven. In 1903 keerde het echtpaar gefortuneerd terug naar Duitsland. Ze vestigden zich in een villa aan de Harvestehuderweg 12 te Hamburg, dat bekend kwam te staan als het Budge Palais. In Hamburg hield het echtpaar zich bezig met liefdadigheid en droegen ze onder meer bij aan de oprichting van de Universiteit van Frankfurt. Ook brachten zij een omvangrijke kunstverzameling bijeen. Henry Budge overleed in 1928. Emma Budge overleed te Hamburg op 14 februari 1937.
3.2 Aanvankelijk beoogde Budge haar kunstverzameling na te laten aan de stad Hamburg. Dat veranderde na de machtsovername door het nazi-regime in januari 1933. Budge had haar laatste wil laten vastleggen in een testament van 5 oktober 1933, door de jaren heen aangevuld met vijf codicillen, waarvan de laatste in 1936 werd geregistreerd. Uit de teksten is af te leiden dat Budge in haar wilsbeschikking rekening hield met de opkomst van het nazi-regime en mogelijke gevolgen daarvan. Haar testament van 5 oktober 1933 bevat in de eerste paragraaf de volgende passage:
Gezwungen sehe ich mich zu dieser Aufhebung und zur Neuordnung durch die Veränderung meiner eigenen finanziellen Verhältnisse und der allgemeinen wirtschaftlichen und auch politischen Verhältnisse in Deutschland, welche Veränderungen es mir widersinnig entscheinen lassen, eine von mir früher zu Günsten der Stadt Hamburg angeordnete Verfügung weiter bestehen zu lassen.
In de zesde paragraaf van het testament nam Budge bepalingen op over haar kunstverzameling. Daarover is het volgende te lezen:
Die in meinem Hause Harvestehuderweg 12 befindlichen Sammlungen an Kunstgegenständen oder kunstgewerblichen Gegenständen gebe und vermache ich meinen Testamentsvollstreckern mit der Auflage, diese Gegestände “sei es in geschlossenen Sammlungen oder in einzelnen Stücken” an ihnen geeignet erschneinende Museen, Gewerbemuseeen oder ähnliche Institutionen in Deutschland oder in den Vereinigten Staaten von Amerika oder auch in anderen Ländern zu verteilen. Für die Auswahl derjenigen Museen, Gewerbemuseen oder sonstigen Institutionen, denen sie solche Zuwendungen machen wollen, sollen meine Testamentsvollstrecker sich des Beirates von ihnen auszuwählender, ihnen geeignet erscheinender Sachverständiger bedienen.
In een codicil van 11 juni 1934 veranderde Budge de paragraaf die betrekking had op haar kunstcollectie en bepaalde dat de executeurs-testamentair bevoegd waren om naar eigen inzicht en na raadpleging van Albert Rothbart te New York individuele objecten te schenken aan musea of andere instellingen, op voorwaarde dat deze bereid waren de objecten te exposeren:
Ich hebe den Abschnitt VI meines Testaments vom 5. Oktober 1933 auf und bestimme stattdessen hinsichtlich der in meinem Hause Harvestehuderweg 12 befindlichen Sammlungen von Kunstgegenständen und Kunstgewerblichen Gegenständen das Folgende. Ich beabsichtige, über diese Gegenstände oder einzelne von ihnen noch besondere Verfügungen zu treffen. Soweit ich solche Verfügungen nicht getroffen habe, sollen die Testamentsvollstrecker berechtigt sein, nach ihren freien Ermessen und nach Beratung mit Herrn Albert Rothbart, New York, einzelne Kunst- oder kunstgewerbliche Gegenstände an Museen oder ähnliche Institutionen, zum Beispiel an das Metropolitan Museum in New York, zu verschenken, vorausgesetzt, dass diese Institutionen bereit sind die Gegenstände auszustellen.
De daarna overgebleven kunstwerken dienden vervolgens verkocht te worden. Over de wijze waarop een dergelijke verkoop plaats zou moeten vinden schreef Budge:
Die dann noch übrigen Kunst- und kunstgewerblichen Gegenstände sollen meine Testamentsvollstrecker nach ihrem besten Ermessen in würdiger Weise realisieren, und hinsichtlich dieser Gegenstände nach ihren Ermessen den Zeitpunkt der Realisierung wählen können, und auch die Art und Weise, in welcher sie zu den von ihnen gewählten Zeitpunkten und an den von ihnen zu wählenden Orten zu solcher Realisierung schreiten wollen. Die Testamentsvollstrecker sollen sich dabei sachverständlich beraten lassen, zum Beispiel von einen der Inhaber der Firma Rosenbaum in Frankfurt am Main.
(…)
Eine öffentliche Verwertung der Gegenstände in Hamburg soll ausgeschlossen sein.
3.3 Op 14 september 1935 vaardigde het naz-regime de zogenoemde Neurenberger rassenwetten uit, waarmee de nazi’s hun veelal al in de praktijk gebrachte maatregelen tegen de joden een formele grondslag gaven. Eén van de gevolgen van de wetten was onder meer dat Duitse joden hun burgerrechten werden ontnomen.
Kort na de uitvaardiging van de anti-joodse wetten bracht Budge omvangrijke wijzingen aan in haar testament, in de vorm van een vierde codicil van 21 november 1935. In dit codicil herhaalde Budge dat tot executeurs-testamentair de heren Max M. Warburg, dr. Hermann Samson, Max Kronheimer en Ludwig Bernstein benoemd werden. In het licht van de kort tevoren doorgevoerde maatregelen tegen Duitse joden (verderop spreekt Budge over ‘den heutigen Verhältnissen’) bepaalde Budge dat alle executeurs-testamentair joods dienden te zijn:
Für den Fall, dass nach Eintritt des Herrn Rudolf Samson als Testamentsvollstrecker sich die Zahl der Testamentsvollstrecker auf weniger als drei vermindern sollte, sollen die verbliebenen Testamentsvollstrecker Ersatzmänner ernennen, sodass immer drei Testamentsvollstrecker sich im Amte befinden. Notfalls bitte ich das zuständige Gericht um Ernennung so viel Ersatzmänner, dass drei Testamentsvollstrecker im Amt sind. Alle Testamentsvollstrecker sollen den jüdischen Religionsbekenntnis angehören.
Ook over haar kunstcollectie kondigde ze in het vierde codicil nadere bepalingen aan:
Ich werde in besonderen Verfügungen Bestimmungen über Gegenstände meiner Hauseinrichtung und auch über Kunst- und Wertgegenstände treffen. Insoweit solche besonderen Verfügungen nicht vorhanden sein werden, bleibt die Verwertung Sache meiner Testamentsvollstrecker nach Massgabe der früher darüber getroffenen Bestimmungen. Bei der Verwertung meiner Sammlungen empfehle ich ihnen, sich nicht nur des Rates der Firma Rosenbaum, jetzt nur in Amsterdam, für die Porzellansammlung zu bedienen, sondern auch des Rates des Herrn Börner in Leipzig, insbesondere wegen der Gemälde und Stiche.
Ook voegde ze een opmerking toe over de plaats van een eventuele verkoop:
Eine veräusserung all dieser Gegenstände innerhalb des Deutschen Reiches wird voraussichtlich nicht ratsam sein.
3.4 Emma Budge stierf op 14 februari 1937. Naast enkele (mede) door haar opgerichte stichtingen die zich met liefdadigheid bezighielden, liet ze, voor zover bekend, dertien particuliere joodse erfgenamen na. Van deze erfgenamen was er ten tijde van het overlijden van Budge al een aantal naar het buitenland gevlucht of maakte daartoe aanstalten. Uit een opsomming van de bestanddelen van de nalatenschap van Budge blijkt dat het voornaamste vermogensbestanddeel van de nalatenschap werd gevormd door de waardepapieren (ruim 5.4 miljoen Reichsmark), op ruime afstand gevolgd door het kunstbezit (716.650 Reichsmark). Deze waardepapieren bevonden zich met name bij de Schweizer Kreditbank te Zürich, waardoor ze buiten bereik van de Duitse autoriteiten waren.
De vier joodse executeurs-testamentair, bankier Max Warburg, advocaat dr. Hermann Samson en twee neven van Budge, Max Kronheimer en Ludwig Bernstein boden de villa van Budge direct ter verkoop aan. Op 11 december 1937 werd het Budge Palais samen met twee andere gebouwen verworven door de stad Hamburg. Ondanks dat Budge in 1935 in een aanvulling op haar testament had aangegeven dat een verkoop van haar bezittingen binnen Duitsland waarschijnlijk niet raadzaam zou zijn, zou haar kunstcollectie in 1937 worden geveild bij het Berlijnse veilinghuis Paul Graupe, één van de belangrijkste veilinghuizen die in de jaren dertig joods vermogen veilde. Omdat sommige kunsthandelaren in staat waren door middel van hun handelsactiviteiten de voor het Duitse regime zeer benodigde deviezen te verkrijgen, werd ten opzichte van hen door het naziregime een pragmatische houding gehanteerd. De joodse Paul Graupe was hiervan een voorbeeld. Zelf maakte hij echter ook plannen om vanwege zijn joodse afkomst Duitsland te ontvluchten. Aanvankelijk was hij nog betrokken bij de organisatie van de Budge-veiling, maar in september 1937, nog voor de veiling zelf kon plaatsvinden, vluchtte hij naar Parijs, waar hij zijn kunsthandel voortzette.
De uiteindelijke veiling van de kunstcollectie van Budge vond, op 4-6 oktober en 6-7 december 1937, plaats onder leiding van Hans W. Lange, die het veilinghuis van Graupe had ‘geariseerd’. Op een ‘Versteigerungs-Niederschrift’ van 20 oktober 1937 is aangegeven dat de executeurs-testamentair Max M. Warburg, dr. Herman Samson, Ludwig Bernstein en Max Kronheimer op 14 juni 1937 opdracht hadden gegeven tot de veiling. Op de veiling, die onder grote internationale belangstelling plaatsvond, kwamen 1020 lotnummers onder de hamer. De ter gelegenheid van de veiling samengestelde catalogus onder de titel ‘Die Sammlung Frau Emma Budge † Hamburg’ vermeldt onder nummer 124 een object, waarvan de beschrijving overeenkomt met het thans geclaimde werk:
124 Moses, aufrecht stehend, in weitfaltigem Gewand mit darüber hängendem, auf der rechten Schulter mit einem Knopf gehaltenen Mantel, hält mit der Linken die beiden Gesetzetafeln, die er gegen die Hüfte stemmt. Die Rechte hat er vor die Brust erhoben. Das Gewand ist über der Brust geöffnet; an den Füßen trägt er Sandalen. Einzelheiten, wie die rechte Hand und der Bart, verraten das Vorbild Michelangelos. Auf mitgegossenem achteckigem Sockel. Statuette. Bronze. H. 47,5cm. Rom, 17. Jahrh. Aus dem Einflußbereich des Alessandro Algardi (1602–1654). Tafel 33.
De catalogus bevat ook een afbeelding. Het Deutsches Zentrum Kulturgutverluste meldt op haar website dat het object onder lotnummer 124 op de veiling werd aangekocht door ‘Stavenhagen’ voor RM 340. De exacte identiteit van deze koper met de naam ‘Stavenhagen’ is niet bekend. Uit de beschikbare documentatie blijkt niet met zekerheid vast te stellen wat er met de opbrengst van de veiling is gebeurd. Verzoeker heeft verklaard dat de opbrengst op een geblokkeerde rekening is gestort en dat de erven Budge er nooit over hebben kunnen beschikken.
3.5 Zoals hierboven reeds is vermeld, bestond het overgrote deel van de nalatenschap van Budge uit waardepapieren en valutategoeden, die zich buiten het bereik van het naziregime op een rekening bij de Zwitserse Kreditanstalt bevonden. De Duitse autoriteiten drongen aan op de transfer van buitenlandse vermogensbestanddelen naar Duitsland. Daarbij werd druk uitgeoefend op de in Duitsland verblijvende erven en executeurs-testamentair, door middel van het intrekken van paspoorten, arrestatie en inbeslagneming van het persoonlijk vermogen van de individuele erfgenamen. Na de Kristallnacht werd de positie van de in Duitsland verblijvende erfgenamen steeds benarder. Eén van de erfgenamen en de echtgenoot van een andere erfgenaam werden in concentratiekamp Buchenwald vastgehouden. Hun invrijheidsstelling werd verbonden aan de bereidheid om mee te werken met de autoriteiten. Bovendien werd beslag gelegd op de binnenlandse vermogens van de erven. Ook op de joodse executeurs-testamentair werd druk uitgeoefend. De Oberfinanzpräsident van het Amtsgericht Hamburg gaf opdracht om de twee executeurs-testamentair Kronheimer en Bernstein, die in het buitenland verbleven, af te zetten en te vervangen door twee andere joodse-executeurs-testamentair, dr. Rudolf Warburg en dr. Manfred Zadik, die zich binnen Duitsland en dus binnen het invloedsbereik van de nazi’s bevonden. Uiteindelijk zouden Zadik en Warburg op hun beurt in het najaar van 1938 worden vervangen door advocaat dr. Ernst Blum te Luzern en Gottfried Francke te Hamburg, accountant en voormalig belastingadviseur van Emma Budge. Beiden waren niet joods. Met hulp van Francke zou het de nazi’s uiteindelijk lukken om tweederde van de vermogensbestanddelen uit Zwitserland naar Duitsland overgebracht te krijgen. De erven Budge zouden hiervan niets terugzien.
Na de Tweede Wereldoorlog zou Francke tot zijn dood in 1956 aanblijven als executeur-testamentair inzake de nalatenschap Budge. Mede door zijn toedoen liepen pogingen van individuele erven van Budge om schadevergoeding te krijgen van de Duitse Staat dan wel pogingen om kunstwerken gerestitueerd te krijgen op niets uit.
3.6 Het geclaimde werk is een sculptuur van gegoten brons met een donker bruine patina, voorstellend ‘Mozes’. Het werk is 47,5 cm hoog, gedateerd 1525 tot 1608, en wordt toegeschreven aan Alessandro Vittoria (1525-1608). Het werk is in 1964 geschonken aan het Museum door Dirk Hannema, de oprichter van de Stichting Hannema-de Stuers Fundatie in 1957. Op 21 januari 1964 schonk Hannema zijn gehele kunstcollectie van ongeveer 3.200 objecten aan het Museum. Het Museum heeft verklaard dat er destijds geen herkomst onderzoek is verricht.
Hannema had het werk hiervoor ergens in de periode 1948-1952 verworven van zijn neef dr. Charles Hubert ridder de Stuers te Brussel. Onbekend is op welke wijze Hannema het werk heeft verworven. Evenmin is bekend hoe en wanneer De Stuers in bezit is gekomen van het werk. Het werk is afgebeeld en beschreven in het boek ‘Kunst in Oude Sfeer. Oude en moderne kunst in het kasteel Weldam, Twente’ door Dirk Hannema, gepubliceerd in 1952. Over de herkomst van het beeld is daar vermeld: ‘(…) was vroeger in de verzameling Emma Budge te Hamburg (veiling Sept. 1937, Graupe Berlijn cat. No 124 met afb.) en Ch. de Stuers’.
Het werk is in 1997 getaxeerd op NLG 350.000 onder voorbehoud van echtheid.