Spring naar content
Bindend advies inzake het geschil over de teruggave van de sculptuur ‘Mozes’, toegeschreven aan Alessandro Vittoria, thans in bezit van de stichting Stichting Hannema-de Stuers Fundatie

Bronzen sculptuur ‘Mozes’, toegeschreven aan Alessandro Vittoria

Dossiernummer: RC 3.163

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 16 april 2018

Periode bezitsverlies: 1933-1940

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: Buiten Nederland

Mozes door Allessandro Vittoria (Collectie Museum De Fundatie, Zwolle en Heino/Wijhe)

  • Mozes door Allessandro Vittoria (Collectie Museum De Fundatie, Zwolle en Heino/Wijhe)

Bindend advies

in het geschil tussen:

AA, te BB (Duitsland) in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair van de nalatenschap van Emma Ranette Budge-Lazarus, vertegenwoordigd door Lothar Fremy, advocaat te Berlijn (Duitsland) (hierna: verzoeker),

en:

de stichting Stichting Hannema-de Stuers Fundatie (ook genoemd Museum De Fundatie, hierna: het Museum), statutair gevestigd te Olst-Wijhe, vertegenwoordigd door CC, directeur van het Museum),

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie), verder te noemen: de commissie.

1. Het geschil

Het Museum is sinds 1964 eigenaar van de sculptuur ‘Mozes’ toegeschreven aan Alessandro Vittoria (hierna: het werk). Verzoeker stelt dat het werk behoorde tot de collectie van Emma Ranette Budge-Lazarus (hierna ook: Budge). Na haar dood in 1937 zou het werk als gevolg van een gedwongen verkoop uit de boedel zijn geraakt. Verzoeker maakt namens de nalatenschap van Budge aanspraak op restitutie van het werk wegens de door hem gestelde onvrijwilligheid van het bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

2. De procedure

Partijen hebben de aanspraak van verzoeker op het werk voor onderzoek en bindend advies aan de commissie voorgelegd.

Partijen hebben schriftelijk verklaard zich te onderwerpen aan het ‘Reglement inzake adviesprocedure in het kader van artikel 2, tweede lid, en artikel 4, tweede lid, Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog’ (vastgesteld door de commissie op 3 december 2007, laatstelijk gewijzigd op 27 januari 2014, hierna: het Reglement) en het advies van de commissie als bindend te zullen aanvaarden. De commissie heeft zich overtuigd van de identiteit van partijen.

De commissie heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken. Zij heeft afschriften van alle stukken aan de andere partij gestuurd. Daarnaast heeft de commissie zelfstandig nader onderzoek verricht. In het kader van dit onderzoek heeft de commissie schriftelijke vragen gesteld aan partijen en verzocht om informatie. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een feitenoverzicht van 16 oktober 2017. Verzoeker heeft hierop gereageerd bij email van 15 december 2017. Het Museum heeft gereageerd bij brief van 19 december 2017.

3. De feiten

De commissie heeft de feiten vastgesteld aan de hand van het feitenoverzicht en de daarop ontvangen reacties. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting:

3.1 Emma Ranette Budge (1852-1937) was van joodse afkomst en geboren in Hamburg. Zij was getrouwd met Henry Budge die in 1866 naar de Verenigde Staten was vertrokken, waar hij als financieel specialist optrad bij de financiering van de aanleg van de Amerikaanse spoorwegen. Henry Budge werd op 12 juli 1882 Amerikaans staatsburger en Emma verwierf op 12 oktober 1889 eveneens het Amerikaanse staatsburgerschap als gevolg van hun huwelijk. Het echtpaar zou kinderloos blijven. In 1903 keerde het echtpaar gefortuneerd terug naar Duitsland. Ze vestigden zich in een villa aan de Harvestehuderweg 12 te Hamburg, dat bekend kwam te staan als het Budge Palais. In Hamburg hield het echtpaar zich bezig met liefdadigheid en droegen ze onder meer bij aan de oprichting van de Universiteit van Frankfurt. Ook brachten zij een omvangrijke kunstverzameling bijeen. Henry Budge overleed in 1928. Emma Budge overleed te Hamburg op 14 februari 1937.

3.2 Aanvankelijk beoogde Budge haar kunstverzameling na te laten aan de stad Hamburg. Dat veranderde na de machtsovername door het nazi-regime in januari 1933. Budge had haar laatste wil laten vastleggen in een testament van 5 oktober 1933, door de jaren heen aangevuld met vijf codicillen, waarvan de laatste in 1936 werd geregistreerd. Uit de teksten is af te leiden dat Budge in haar wilsbeschikking rekening hield met de opkomst van het nazi-regime en mogelijke gevolgen daarvan. Haar testament van 5 oktober 1933 bevat in de eerste paragraaf de volgende passage:
Gezwungen sehe ich mich zu dieser Aufhebung und zur Neuordnung durch die Veränderung meiner eigenen finanziellen Verhältnisse und der allgemeinen wirtschaftlichen und auch politischen Verhältnisse in Deutschland, welche Veränderungen es mir widersinnig entscheinen lassen, eine von mir früher zu Günsten der Stadt Hamburg angeordnete Verfügung weiter bestehen zu lassen.

In de zesde paragraaf van het testament nam Budge bepalingen op over haar kunstverzameling. Daarover is het volgende te lezen:
Die in meinem Hause Harvestehuderweg 12 befindlichen Sammlungen an Kunstgegenständen oder kunstgewerblichen Gegenständen gebe und vermache ich meinen Testamentsvollstreckern mit der Auflage, diese Gegestände “sei es in geschlossenen Sammlungen oder in einzelnen Stücken” an ihnen geeignet erschneinende Museen, Gewerbemuseeen oder ähnliche Institutionen in Deutschland oder in den Vereinigten Staaten von Amerika oder auch in anderen Ländern zu verteilen. Für die Auswahl derjenigen Museen, Gewerbemuseen oder sonstigen Institutionen, denen sie solche Zuwendungen machen wollen, sollen meine Testamentsvollstrecker sich des Beirates von ihnen auszuwählender, ihnen geeignet erscheinender Sachverständiger bedienen.

In een codicil van 11 juni 1934 veranderde Budge de paragraaf die betrekking had op haar kunstcollectie en bepaalde dat de executeurs-testamentair bevoegd waren om naar eigen inzicht en na raadpleging van Albert Rothbart te New York individuele objecten te schenken aan musea of andere instellingen, op voorwaarde dat deze bereid waren de objecten te exposeren:
Ich hebe den Abschnitt VI meines Testaments vom 5. Oktober 1933 auf und bestimme stattdessen hinsichtlich der in meinem Hause Harvestehuderweg 12 befindlichen Sammlungen von Kunstgegenständen und Kunstgewerblichen Gegenständen das Folgende. Ich beabsichtige, über diese Gegenstände oder einzelne von ihnen noch besondere Verfügungen zu treffen. Soweit ich solche Verfügungen nicht getroffen habe, sollen die Testamentsvollstrecker berechtigt sein, nach ihren freien Ermessen und nach Beratung mit Herrn Albert Rothbart, New York, einzelne Kunst- oder kunstgewerbliche Gegenstände an Museen oder ähnliche Institutionen, zum Beispiel an das Metropolitan Museum in New York, zu verschenken, vorausgesetzt, dass diese Institutionen bereit sind die Gegenstände auszustellen.

De daarna overgebleven kunstwerken dienden vervolgens verkocht te worden. Over de wijze waarop een dergelijke verkoop plaats zou moeten vinden schreef Budge:
Die dann noch übrigen Kunst- und kunstgewerblichen Gegenstände sollen meine Testamentsvollstrecker nach ihrem besten Ermessen in würdiger Weise realisieren, und hinsichtlich dieser Gegenstände nach ihren Ermessen den Zeitpunkt der Realisierung wählen können, und auch die Art und Weise, in welcher sie zu den von ihnen gewählten Zeitpunkten und an den von ihnen zu wählenden Orten zu solcher Realisierung schreiten wollen. Die Testamentsvollstrecker sollen sich dabei sachverständlich beraten lassen, zum Beispiel von einen der Inhaber der Firma Rosenbaum in Frankfurt am Main.
(…)
Eine öffentliche Verwertung der Gegenstände in Hamburg soll ausgeschlossen sein.

3.3 Op 14 september 1935 vaardigde het naz-regime de zogenoemde Neurenberger rassenwetten uit, waarmee de nazi’s hun veelal al in de praktijk gebrachte maatregelen tegen de joden een formele grondslag gaven. Eén van de gevolgen van de wetten was onder meer dat Duitse joden hun burgerrechten werden ontnomen.

Kort na de uitvaardiging van de anti-joodse wetten bracht Budge omvangrijke wijzingen aan in haar testament, in de vorm van een vierde codicil van 21 november 1935. In dit codicil herhaalde Budge dat tot executeurs-testamentair de heren Max M. Warburg, dr. Hermann Samson, Max Kronheimer en Ludwig Bernstein benoemd werden. In het licht van de kort tevoren doorgevoerde maatregelen tegen Duitse joden (verderop spreekt Budge over ‘den heutigen Verhältnissen’) bepaalde Budge dat alle executeurs-testamentair joods dienden te zijn:
Für den Fall, dass nach Eintritt des Herrn Rudolf Samson als Testamentsvollstrecker sich die Zahl der Testamentsvollstrecker auf weniger als drei vermindern sollte, sollen die verbliebenen Testamentsvollstrecker Ersatzmänner ernennen, sodass immer drei Testamentsvollstrecker sich im Amte befinden. Notfalls bitte ich das zuständige Gericht um Ernennung so viel Ersatzmänner, dass drei Testamentsvollstrecker im Amt sind. Alle Testamentsvollstrecker sollen den jüdischen Religionsbekenntnis angehören.

Ook over haar kunstcollectie kondigde ze in het vierde codicil nadere bepalingen aan:
Ich werde in besonderen Verfügungen Bestimmungen über Gegenstände meiner Hauseinrichtung und auch über Kunst- und Wertgegenstände treffen. Insoweit solche besonderen Verfügungen nicht vorhanden sein werden, bleibt die Verwertung Sache meiner Testamentsvollstrecker nach Massgabe der früher darüber getroffenen Bestimmungen. Bei der Verwertung meiner Sammlungen empfehle ich ihnen, sich nicht nur des Rates der Firma Rosenbaum, jetzt nur in Amsterdam, für die Porzellansammlung zu bedienen, sondern auch des Rates des Herrn Börner in Leipzig, insbesondere wegen der Gemälde und Stiche.

Ook voegde ze een opmerking toe over de plaats van een eventuele verkoop:
Eine veräusserung all dieser Gegenstände innerhalb des Deutschen Reiches wird voraussichtlich nicht ratsam sein.
 

3.4 Emma Budge stierf op 14 februari 1937. Naast enkele (mede) door haar opgerichte stichtingen die zich met liefdadigheid bezighielden, liet ze, voor zover bekend, dertien particuliere joodse erfgenamen na. Van deze erfgenamen was er ten tijde van het overlijden van Budge al een aantal naar het buitenland gevlucht of maakte daartoe aanstalten. Uit een opsomming van de bestanddelen van de nalatenschap van Budge blijkt dat het voornaamste vermogensbestanddeel van de nalatenschap werd gevormd door de waardepapieren (ruim 5.4 miljoen Reichsmark), op ruime afstand gevolgd door het kunstbezit (716.650 Reichsmark). Deze waardepapieren bevonden zich met name bij de Schweizer Kreditbank te Zürich, waardoor ze buiten bereik van de Duitse autoriteiten waren.

De vier joodse executeurs-testamentair, bankier Max Warburg, advocaat dr. Hermann Samson en twee neven van Budge, Max Kronheimer en Ludwig Bernstein boden de villa van Budge direct ter verkoop aan. Op 11 december 1937 werd het Budge Palais samen met twee andere gebouwen verworven door de stad Hamburg. Ondanks dat Budge in 1935 in een aanvulling op haar testament had aangegeven dat een verkoop van haar bezittingen binnen Duitsland waarschijnlijk niet raadzaam zou zijn, zou haar kunstcollectie in 1937 worden geveild bij het Berlijnse veilinghuis Paul Graupe, één van de belangrijkste veilinghuizen die in de jaren dertig joods vermogen veilde. Omdat sommige kunsthandelaren in staat waren door middel van hun handelsactiviteiten de voor het Duitse regime zeer benodigde deviezen te verkrijgen, werd ten opzichte van hen door het naziregime een pragmatische houding gehanteerd. De joodse Paul Graupe was hiervan een voorbeeld. Zelf maakte hij echter ook plannen om vanwege zijn joodse afkomst Duitsland te ontvluchten. Aanvankelijk was hij nog betrokken bij de organisatie van de Budge-veiling, maar in september 1937, nog voor de veiling zelf kon plaatsvinden, vluchtte hij naar Parijs, waar hij zijn kunsthandel voortzette.

De uiteindelijke veiling van de kunstcollectie van Budge vond, op 4-6 oktober en 6-7 december 1937, plaats onder leiding van Hans W. Lange, die het veilinghuis van Graupe had ‘geariseerd’. Op een ‘Versteigerungs-Niederschrift’ van 20 oktober 1937 is aangegeven dat de executeurs-testamentair Max M. Warburg, dr. Herman Samson, Ludwig Bernstein en Max Kronheimer op 14 juni 1937 opdracht hadden gegeven tot de veiling. Op de veiling, die onder grote internationale belangstelling plaatsvond, kwamen 1020 lotnummers onder de hamer. De ter gelegenheid van de veiling samengestelde catalogus onder de titel ‘Die Sammlung Frau Emma Budge Hamburg’ vermeldt onder nummer 124 een object, waarvan de beschrijving overeenkomt met het thans geclaimde werk:
124
Moses, aufrecht stehend, in weitfaltigem Gewand mit darüber hängendem, auf der rechten Schulter mit einem Knopf gehaltenen Mantel, hält mit der Linken die beiden Gesetzetafeln, die er gegen die Hüfte stemmt. Die Rechte hat er vor die Brust erhoben. Das Gewand ist über der Brust geöffnet; an den Füßen trägt er Sandalen. Einzelheiten, wie die rechte Hand und der Bart, verraten das Vorbild Michelangelos. Auf mitgegossenem achteckigem Sockel. Statuette. Bronze. H. 47,5cm. Rom, 17. Jahrh. Aus dem Einflußbereich des Alessandro Algardi (1602–1654). Tafel 33.

De catalogus bevat ook een afbeelding. Het Deutsches Zentrum Kulturgutverluste meldt op haar website dat het object onder lotnummer 124 op de veiling werd aangekocht door ‘Stavenhagen’ voor RM 340. De exacte identiteit van deze koper met de naam ‘Stavenhagen’ is niet bekend. Uit de beschikbare documentatie blijkt niet met zekerheid vast te stellen wat er met de opbrengst van de veiling is gebeurd. Verzoeker heeft verklaard dat de opbrengst op een geblokkeerde rekening is gestort en dat de erven Budge er nooit over hebben kunnen beschikken.

3.5 Zoals hierboven reeds is vermeld, bestond het overgrote deel van de nalatenschap van Budge uit waardepapieren en valutategoeden, die zich buiten het bereik van het naziregime op een rekening bij de Zwitserse Kreditanstalt bevonden. De Duitse autoriteiten drongen aan op de transfer van buitenlandse vermogensbestanddelen naar Duitsland. Daarbij werd druk uitgeoefend op de in Duitsland verblijvende erven en executeurs-testamentair, door middel van het intrekken van paspoorten, arrestatie en inbeslagneming van het persoonlijk vermogen van de individuele erfgenamen. Na de Kristallnacht werd de positie van de in Duitsland verblijvende erfgenamen steeds benarder. Eén van de erfgenamen en de echtgenoot van een andere erfgenaam werden in concentratiekamp Buchenwald vastgehouden. Hun invrijheidsstelling werd verbonden aan de bereidheid om mee te werken met de autoriteiten. Bovendien werd beslag gelegd op de binnenlandse vermogens van de erven. Ook op de joodse executeurs-testamentair werd druk uitgeoefend. De Oberfinanzpräsident van het Amtsgericht Hamburg gaf opdracht om de twee executeurs-testamentair Kronheimer en Bernstein, die in het buitenland verbleven, af te zetten en te vervangen door twee andere joodse-executeurs-testamentair, dr. Rudolf Warburg en dr. Manfred Zadik, die zich binnen Duitsland en dus binnen het invloedsbereik van de nazi’s bevonden. Uiteindelijk zouden Zadik en Warburg op hun beurt in het najaar van 1938 worden vervangen door advocaat dr. Ernst Blum te Luzern en Gottfried Francke te Hamburg, accountant en voormalig belastingadviseur van Emma Budge. Beiden waren niet joods. Met hulp van Francke zou het de nazi’s uiteindelijk lukken om tweederde van de vermogensbestanddelen uit Zwitserland naar Duitsland overgebracht te krijgen. De erven Budge zouden hiervan niets terugzien.

Na de Tweede Wereldoorlog zou Francke tot zijn dood in 1956 aanblijven als executeur-testamentair inzake de nalatenschap Budge. Mede door zijn toedoen liepen pogingen van individuele erven van Budge om schadevergoeding te krijgen van de Duitse Staat dan wel pogingen om kunstwerken gerestitueerd te krijgen op niets uit.

3.6 Het geclaimde werk is een sculptuur van gegoten brons met een donker bruine patina, voorstellend ‘Mozes’. Het werk is 47,5 cm hoog, gedateerd 1525 tot 1608, en wordt toegeschreven aan Alessandro Vittoria (1525-1608). Het werk is in 1964 geschonken aan het Museum door Dirk Hannema, de oprichter van de Stichting Hannema-de Stuers Fundatie in 1957. Op 21 januari 1964 schonk Hannema zijn gehele kunstcollectie van ongeveer 3.200 objecten aan het Museum. Het Museum heeft verklaard dat er destijds geen herkomst onderzoek is verricht.

Hannema had het werk hiervoor ergens in de periode 1948-1952 verworven van zijn neef dr. Charles Hubert ridder de Stuers te Brussel. Onbekend is op welke wijze Hannema het werk heeft verworven. Evenmin is bekend hoe en wanneer De Stuers in bezit is gekomen van het werk. Het werk is afgebeeld en beschreven in het boek ‘Kunst in Oude Sfeer. Oude en moderne kunst in het kasteel Weldam, Twente’ door Dirk Hannema, gepubliceerd in 1952. Over de herkomst van het beeld is daar vermeld: ‘(…) was vroeger in de verzameling Emma Budge te Hamburg (veiling Sept. 1937, Graupe Berlijn cat. No 124 met afb.) en Ch. de Stuers’.

Het werk is in 1997 getaxeerd op NLG 350.000 onder voorbehoud van echtheid.

4. De standpunten van partijen

4.1 Verzoeker stelt dat na de dood van Budge in 1937 haar kunstcollectie, waaronder het thans geclaimde werk, is verkocht op een gedwongen veiling. De opbrengst van de veiling zou volgens verzoeker op een geblokkeerde rekening zijn gestort, waardoor de erven van Budge er nooit over hebben kunnen beschikken. Verzoeker vraagt om teruggave van het geclaimde werk, en verwijst naar diverse restituties van kunstwerken uit de collectie van Budge in voorgaande jaren in diverse landen.

4.2 Het Museum heeft naar aanleiding van het door haar verrichte herkomstonderzoek van haar collectie in het kader van het project Museale Verwervingen in 2012 contact opgenomen met de advocaat van verzoeker en voorgesteld de zaak voor te leggen aan de Restitutiecommissie. Het Museum heeft over het werk verklaard dat het een mooi stuk betreft voor de periode waaruit het afkomstig is, maar niet cruciaal is binnen de totale collectie.

5. De taak van de commissie

5.1 Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit heeft de commissie tot taak op verzoek van partijen advies uit te brengen over geschillen tot teruggave van cultuurgoederen tussen de oorspronkelijke eigenaar die door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit verloor of diens erfgenamen en de huidige bezitter niet zijnde de Staat der Nederlanden. Dit advies is een bindend advies in de zin van artikel 7:900 BW.

5.2 De commissie adviseert naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit houdt allereerst in dat wordt beoordeeld of voldaan is aan de vereisten dat het in hoge mate aannemelijk is dat de gestelde oorspronkelijke eigenaar inderdaad de eigenaar was en dat in voldoende mate aannemelijk is dat hij of zij het bezit van het kunstwerk onvrijwillig heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Daarnaast biedt advisering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ruimte om rekening te houden met de wijze van verwerving door de huidige eigenaar en andere omstandigheden en om de diverse betrokken belangen tegen elkaar af te wegen.

5.3 Bij haar advisering ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit, kan de commissie conform artikel 3 van het Reglement in ieder geval in haar overwegingen betrekken de omstandigheden waaronder het bezit van het werk verloren is gegaan, de mate waarin de partij die om teruggave verzoekt zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen, alsmede het tijdstip en de omstandigheden van de verwerving van het bezit door de huidige bezitter en het door hem verrichte onderzoek voor de verwerving. Daarnaast kan het onderscheidenlijke belang van het werk voor de beide partijen en van het openbaar kunstbezit in de overweging worden betrokken. De internationaal en nationaal aanvaarde beginselen, zoals de Washington Principles en de beleidslijnen van de regering inzake de restitutie van roofkunst, worden in de overwegingen betrokken voor zover zij naar de opvatting van de commissie in het concrete geval van overeenkomstige toepassing zijn.

Dit ruime afwegingskader doet ook recht aan de Washington Principles, volgens welke beginselen het restitutiebeleid gericht moet zijn op het bereiken van ‘a just and fair solution, recognizing this may vary according to the facts and circumstances surrounding a specific case.

6. Beoordeling van het geschil

6.1 Verzoeker heeft gesteld de rechthebbenden op de nalatenschap van Budge te vertegenwoordigen. Hiertoe heeft hij overgelegd een afschrift van een ‘Testamentvollstreckerzeugnis’ van 28 december 2007, uitgegeven door het Amtsgericht Hamburg, waarin staat dat hij is benoemd tot ‘Testamentsvollstrecker’ (executeur-testamentair) inzake de nalatenschap van Budge. Aldus is naar het oordeel van de commissie voldoende aangetoond dat verzoeker alle gerechtigden tot het vermogen van Emma Budge vertegenwoordigt.

6.2 De commissie heeft zich ervan vergewist dat het geschil tussen verzoeker en het Museum niet reeds definitief is afgehandeld. Zo is de commissie niet gebleken van een gerechtelijke procedure of van een rechterlijke uitspraak inzake het werk. Evenmin is gebleken dat verzoeker eerder uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn rechten op het werk. De commissie acht partijen derhalve ontvankelijk in hun verzoek.

6.3 Gezien de onder 5.2 vermelde taak van de commissie dient het in hoge aannemelijk te zijn dat het thans geclaimde werk, zoals verzoeker stelt, in eigendom heeft toebehoord aan Budge. Hierover overweegt de commissie als volgt. Zoals vermeld in 3.4 bezat Budge een omvangrijke kunstcollectie die na haar dood in 1937 werd geveild bij veilinghuis Graupe. De ter gelegenheid van deze veiling opgestelde catalogus, getiteld ‘Die Sammlung Frau Emma Budge Hamburg’ , vermeldt onder nummer 124 een kunstwerk met afbeelding, waarvan de commissie aanneemt dat dit, gelet op de afbeelding en de beschrijving, het thans geclaimde werk betreft. Hierbij neemt de commissie tevens in aanmerking dat uit de door het Museum verstrekte informatie blijkt dat het thans geclaimde werk afkomstig is uit de verzameling Budge en in 1937 bij veilinghuis Graupe is geveild. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de commissie in hoge mate aannemelijk dat het thans geclaimde werk eigendom was van Budge bij haar overlijden in 1937.

6.4 Over de omstandigheden waaronder de nalatenschap van Budge het bezit van het werk in 1937 heeft verloren, overweegt de commissie als volgt. Aanvankelijk beoogde Budge haar kunstverzameling na te laten aan de stad Hamburg. Op dit voornemen zou zij terugkomen na de machtsovername door Adolf Hitler in januari 1933. Als reden hiervoor noemde Budge in haar testament van 5 oktober 1933 onder meer de politieke verhoudingen in Duitsland. In plaats hiervan bepaalde zij dat de executeurs-testamentair bevoegd waren om naar eigen inzicht individuele objecten te schenken aan musea of andere instellingen. In juni 1934 voegde zij hier aan toe dat de daarna overgebleven kunstwerken vervolgens verkocht dienden te worden, waarbij een openbare verkoop in Hamburg was uitgesloten. Na de uitvaardiging van de Neurenberger rassenwetten op 14 september 1935, bepaalde Budge in een codicil van 21 november 1935 dat al haar executeurs-testamentair joods dienden te zijn. Over de verkoop van kunstwerken liet zij opnemen dat een verkoop ervan binnen Duitsland niet aan te raden was.

Naar het oordeel van de commissie kunnen deze wijzingen in de bepalingen in het testament over de kunstverzameling van Budge niet los worden gezien van de opkomst van het nazi-regime. Evenmin kan het bezitsverlies van het thans geclaimde werk op de veiling bij Graupe in 1937 als vrijwillig worden gezien. De commissie wijst er in dit verband op dat Budge, naast een viertal stichtingen, dertien natuurlijke personen als erfgenaam had. Deze waren allen van joodse afkomst. Ten tijde van het overlijden van Budge was een aantal al naar het buitenland gevlucht of maakte daartoe aanstalten. Hierbij waren zij verplicht Reichsfluchtsteuer te betalen, een in 1931 ingevoerde maatregel om vermogensvlucht tegen te gaan, die na de machtsovername door Hitler vooral personen van joodse afkomst trof. Deze maatregel, en ook andere anti-joodse maatregelen, waaronder de Neurenberger rassenwetten, maakten dat de vrijheid waarmee Budge kon bepalen wat na haar overlijden met haar kunstverzameling zou gebeuren, dusdanig werd ingeperkt dat niet meer gesproken kan worden van een vrije keuze. Ten slotte wijst de commissie er op dat de kunstverzameling van Budge is geveild in Duitsland, terwijl Budge dit in het codicil van 21 november 1935 had afgeraden. In het licht van een en ander komt de commissie tot het oordeel dat het bezitsverlies van het werk door de nalatenschap van Budge dient te worden aangemerkt als onvrijwillig, veroorzaakt door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

6.5  Thans komt de commissie toe aan een afweging van de belangen van partijen bij teruggave respectievelijk behoud van het werk. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat Hannema, de oprichter van het Museum, het werk in 1964 samen met zijn gehele kunstcollectie aan het Museum heeft geschonken. Tevens neemt de commissie in aanmerking dat het Museum heeft verklaard dat het werk niet van cruciaal belang is binnen de totale collectie. Daarmee kan het belang van het Museum bij behoud van het werk als gering worden gezien. Daartegenover staat het belang van verzoeker, die optreedt namens de nalatenschap van Budge, die het bezit van het werk onvrijwillig en als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime heeft verloren. Gelet hierop merkt de commissie het belang van verzoeker bij teruggave van het werk als zwaarwegender aan dan het belang van het Museum bij behoud van het werk.

6.6  De commissie ziet geen aanleiding voor het verbinden van een tegenprestatie door verzoeker aan de afgifte van het werk. In dit verband is van belang dat het Museum het werk in 1964 om niet heeft verkregen. Evenmin bestaat aanleiding om de opbrengst van de veiling in 1937 te verdisconteren in dit advies. Met verzoekers acht de commissie het aannemelijk dat de erven van Budge niet vrij over deze opbrengst hebben kunnen beschikken.

6.7  Op grond van het vorenstaande zal de commissie adviseren het werk te restitueren aan verzoeker.

Bindend advies

De commissie adviseert de stichting Stichting Hannema-de Stuers Fundatie de sculptuur ‘Mozes’, toegeschreven aan Alessandro Vittoria, te restitueren aan AA ten behoeve van de nalatenschap van Emma Ranette Budge-Lazarus.

Dit bindend advies is gegeven op 16 april 2018 door A. Hammerstein (voorzitter), J.H.W. Koster, J.H. van Kreveld, H.M. Verrijn Stuart (vice-voorzitter), G.N. Verschoor en C.C. Wesselink en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(A.  Hammerstein, voorzitter)   (M.C.J. Kooij, secretaris)