Op 2 mei 2006 verzocht de staatssecretaris de commissie om advies over de te nemen beslissing op het verzoek van 9 april 2006 tot teruggave van het schilderij De Besnijdenis van een anonieme kunstenaar uit Westfalen, daterend uit het laatste kwart van de 15e eeuw (NK 1614). Het werk bevond zich in bruikleen van het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Eerder was het werk toegeschreven aan de Meester van Kappenburg, die ook wel wordt aangeduid als Meester van Kappenberg, Cappenberg of als Jan Baegert.
Het schilderij bleek te hebben toebehoord aan de grootmoeder van verzoekers, de joodse Johanna Margaretha Stern-Lippmann. Zij was in 1874 te Berlijn geboren, waar zij tot 1935 woonde met haar man en vier kinderen. Na de dood van haar echtgenoot week zij uit naar Nederland. In de eerste jaren van de bezetting trachtte zij uitreisvisa te bemachtigen voor zichzelf en enige familieleden, waartoe zij een schilderij van Fantin Latour afgaf aan de Dienststelle Mühlmann. De uitreisvisa werden echter niet verstrekt; wel werd het schilderij naar Oostenrijk afgevoerd. Pas in 1949 is het werk van Latour aan de familie teruggegeven. Na de oorlog schreef een zaakwaarnemer over het lot van Stern-Lippmann:
‘Toen het emigratie-visum niet afkwam, is Mevr. Stern op 70-jarige leeftijd moeten onderduiken. Zij heeft veel leed ondervonden. Haar inboedel werd in beslag genomen en is verdwenen, en zij is een groot deel van haar overig vermogen kwijtgeraakt. Zij werd tenslotte gearresteerd en gedeporteerd en is in Auschwitz omgekomen.’
Ook haar dochter Louise Henriette en schoonzoon kwamen begin 1944 om in Auschwitz; de overige drie kinderen van Stern-Lippmann overleefden de oorlog.
Het onderzoek bevestigde dat de familie Stern-Lippmann een groot deel van de hun toebehorende kunstverzameling had verloren. Zo werd er een brief in de archieven uit 1955 gevonden, waarin een zaakwaarnemer van de familie de Nederlandse autoriteiten verzocht na te gaan of er nog iets bekend was met betrekking tot een lijst van schilderijen en kunstvoorwerpen, die in 1940 nog in bezit waren van de familie en na de oorlog niet meer in de boedel waren aangetroffen. Naast werken van bekende impressionisten als Renoir, Pisarro en Degas en andere grote meesters werd in de lijst tevens vermeld ‘Tappenberg, Besnijdenis’. De commissie achtte aannemelijk dat hiermee het geclaimde werk bedoeld was en indertijd van een verschrijving sprake was geweest. Zij meende dat daarom verondersteld kon worden dat het schilderij in 1940 aan Stern-Lippmann toebehoorde. Nader onderzoek naar het geclaimde werk bevestigde dat Stern-Lippmann het schilderij in ieder geval voor 1941 in bezit had gehad. Dit viel af te leiden uit diverse archiefstukken van kunsthandel P. de Boer uit Amsterdam, waaronder een inventariskaart, een foto en een reproductie van het geclaimde werk. Zowel op de inventariskaart als op de achterkant van de foto was ‘coll. Stern’ genoteerd, echter zonder datum. Blijkens genoemde archiefstukken kwam het werk in 1941 in handen van een andere persoon en is het in januari 1942 door kunsthandel P. de Boer aangekocht. Vervolgens werd het schilderij aan een Duits museum werd doorverkocht.
In haar vergadering van 18 december 2006 adviseerde de commissie tot teruggave van het schilderij aan de erfgenamen van Stern-Lippmann. Zij concludeerde dat voldoende aannemelijk was dat het schilderij in 1940 aan Stern-Lippmann in eigendom had toebehoord en na 10 mei 1940 uit haar bezit was geraakt. De commissie overwoog dat dit bezitsverlies als onvrijwillig, door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime, diende te worden aangemerkt.
De minister heeft bij beslissing van 17 januari 2007 besloten het schilderij terug te geven aan de erfgenamen.