Spring naar content
Bindend advies inzake het geschil over teruggave van een bronzen wijwateremmer en een bronzen kandelaar, thans in bezit van de Gemeente Rotterdam

Een bronzen wijwateremmer en een bronzen kandelaar

Dossiernummer: RC 3.180

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 13 juli 2020

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

Bronzen kandelaar KA 118 (foto: Museum Boijmans Van Beuningen)
Bronzen wijwateremmer KB 78 (foto: Museum Boijmans Van Beuningen)

  • Bronzen kandelaar KA 118 (foto: Museum Boijmans Van Beuningen)

Bindend advies

in het geschil tussen:

AA, wonend te XX,
BB, wonend te XX,
CC, wonend te XX,
DD,
wonend te XX,
de vereniging EE, gevestigd te XX,
de Stichting FF, gevestigd te XX,
en de Stichting GG, gevestigd te XX,
vertegenwoordigd door D.J. Rowland, advocaat te New York, Verenigde Staten,
(hierna: verzoekers),

en:

de Gemeente Rotterdam,
vertegenwoordigd door HH, advocaat (hierna ook: de gemeente),

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie), verder te noemen: de commissie.

1. Het geschil

In dit geschil hebben verzoekers en de gemeente (hierna ook: partijen) de commissie om bindend advies verzocht. De gemeente is sinds 1994 eigenaar van een bronzen wijwateremmer en een bronzen kandelaar (hierna ook: de geclaimde objecten). Deze objecten maken deel uit van de collectie van Museum Boijmans van Beuningen (hierna: het Museum). Verzoekers stellen dat beide objecten deel hebben uitgemaakt van de collectie van de Joodse apotheker Emanuel Vita Israël (1873-1940, hierna ook: Vita Israël) te Amsterdam en dat ze na diens overlijden tot 5 november 1940 in eigendom zijn geweest van zijn erfgenamen. Verzoekers verklaren rechthebbenden op de nalatenschap van Vita Israël te zijn en maken aanspraak op de restitutie van beide objecten wegens de door hen gestelde onvrijwilligheid van het bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

2. De procedure

Verzoekers hebben bij brief van 6 februari 2019 de commissie verzocht om bindend advies. De gemeente heeft bij brief van 18 april 2019 de commissie verzocht om bindend advies. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft ingestemd met het uitbrengen van bindend advies door de commissie. Partijen hebben schriftelijk verklaard zich te onderwerpen aan het door de commissie vastgestelde ‘Reglement inzake adviesprocedure in het kader van artikel 2, tweede lid, en artikel 4, tweede lid, Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog’, zoals laatst gewijzigd op 28 januari 2019 (hierna: het Reglement) en het advies van de commissie als bindend te zullen aanvaarden. Partijen hebben desgevraagd hun verzoek om bindend advies toegelicht. Verzoekers bij brieven van 6 februari 2020 en 5 maart 2020, de gemeente bij brief van 4 maart 2020. Op grond van deze reacties heeft de commissie besloten geen nader onderzoek te laten verrichten door het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken.

De commissie heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken. De hieruit relevante informatie alsmede de relevante informatie uit het dossier inzake het door de commissie op 20 juli 2015 uitgebrachte bindend advies RC 3.135 Vita Israël / gemeente Nijmegen zijn neergelegd in een door de commissie opgestelde feitenrapportage van 11 mei 2020. Verzoekers hebben hierop gereageerd bij brief van 15 mei 2020. De gemeente heeft gereageerd bij brief van 29 mei 2020.

Dr. J.F. Cohen heeft de commissie in deze zaak bijgestaan als adviseur.

3. De feiten

De commissie gaat in deze procedure uit van de volgende feiten:

3.1       Emanuel Vita Israël werd op 21 februari 1873 te Amsterdam geboren als zoon van een diamanthandelaar. Vanaf 1896 leidde Vita Israël een apotheek aan de Muiderstraat 14 te Amsterdam. Vita Israël trouwde in 1902 onder huwelijkse voorwaarden met Leonore Fanny Frederika Jacobs (1873-1943, hierna ook: Leonore Jacobs). Het echtpaar kreeg twee zoons. De oudste zoon, Joost Vita Israël (1903-1944) trouwde in 1938 in gemeenschap van goederen met Catharine Magdalena Frederika Borghmans (1904-1998, hierna ook: Catharine Borghmans). Zij kregen twee dochters, CC (geb. 1939, één van de verzoekers) en Jacqueline Charlotte (1940-1973). De jongste zoon, Gerrardus Vita Israël (1905-1943) huwde in 1934 in gemeenschap van goederen met Esther van Gelder (1899-1943). Dit echtpaar bleef kinderloos.

Kort na de Duitse inval heeft Vita Israël op 15 mei 1940 zelfmoord gepleegd. Van zijn familie hebben slechts Catharine Borghmans, die niet van Joodse afkomst was, en haar beide dochters de oorlog overleefd. Leonore Jacobs werd op 19 mei 1943 geïnterneerd in Kamp Westerbork. Op 1 juni 1943 volgde deportatie naar Sobibor, waar zij op of omstreeks 4 juni 1943 is vermoord. Joost Vita Israël is gedurende een periode in de lente en zomer van 1943 geïnterneerd geweest in Kamp Westerbork en is op 13 februari 1944 in Amsterdam overleden aan meningitis. Gerrardus Vita Israël en zijn echtgenote Esther van Gelder zijn op 26 mei 1943 geïnterneerd in Kamp Westerbork. Op 8 juni 1943 is het echtpaar gedeporteerd naar Sobibor, waar zij op of omstreeks 11 juni 1943 zijn vermoord.

3.2       Vita Israël was een groot kunstliefhebber en had een collectie schilderijen en antiquiteiten, die hij voor het publiek toegankelijk maakte in stijlkamers in zijn woning boven de apotheek. Ook had hij een verzameling judaïca waaruit hij voorwerpen uitleende voor tentoonstellingen van het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland. Vita Israël speelde een belangrijke rol in de Portugees-Israëlitische Gemeente. Hij was een van de oprichters van het in 1932 geopende Joods Historisch Museum (JHM), dat verschillende voorwerpen uit zijn verzameling in bruikleen kreeg.

Bij testament, verleden op 30 juni 1939 voor S. Teixeira de Mattos, destijds notaris te Amsterdam, heeft Vita Israël alle eerder door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroepen. In het betreffende testament legateerde hij aan zijn echtgenote het recht van levenslang vruchtgebruik van een derde van zijn nalatenschap en benoemde hij zijn beide zonen tot zijn enige erfgenamen. Over zijn collectie antiquiteiten bepaalde Vita Israël dat deze binnen een half jaar na zijn overlijden geveild moesten worden:

Tenslotte heeft de testateur verklaard aan zijn erfgenamen, aan de vruchtgebruikster en aan den of de in functie zijnde(n) uitvoerder of uitvoerster zijner uiterste wilsbeschikkingen de uitdrukkelijke verplichting op te leggen, om de tot zijn nalatenschap behoorende antiquiteiten binnen zes maanden na zijn overlijden in publieke veiling te verkoopen’.

Zijn eerdere uiterste wilsbeschikkingen bevatten geen vergelijkbare bepaling.

3.3       Na het overlijden van Vita Israël op 15 mei 1940 heeft makelaar J.A. van Bever op 10 juni 1940 een onderhands taxatierapport opgesteld van de roerende zaken die tot zijn nalatenschap behoorden. Dit rapport biedt onder meer een overzicht van de antiquiteiten in de percelen Muiderstraat 14 en 16 te Amsterdam. Het rapport noemt onder twee meer antieke bronzen wijwateremmers en diverse antieke bronzen kandelaren en candelabra’s, maar bevat geen afbeeldingen.

Conform de hierboven genoemde testamentaire bepaling zijn de antiquiteiten van Vita Israël, behoudens enige uitzonderingen, binnen een half jaar na zijn overlijden geveild. Van 5 tot 7 november 1940 bracht de firma Frederik Muller & Co. 445 lotnummers uit deze collectie onder de hamer. De omschrijving van lotnummer 196 in catalogus van deze veiling luidt:
‘196 Ronde bronzen wijwater-emmer naar onderen smal toeloopend met 2 randen, voorzien van een kruismotief, het gesmeed ijzeren hengsel gevat in twee engelenkopjes. – XVIe eeuw – Hoog 23.5 cent.’

Lotnummer 198 wordt als volgt omschreven:
‘198 Gothische bronzen tweearmige kandelaar op ronden voet met drie pootjes. Bruine patine. – Xve eeuw. – Hoog 22 cent.
Zie de afbeelding.’
Zoals vermeld in de omschrijving bevat de veilingcatalogus een afbeelding van de kandelaar.

Op een door de gemeente toegezonden foto van het interieur van Vita Israëls huis in Amsterdam, afkomstig uit het Stadsarchief Amsterdam, is volgens de gemeente de thans geclaimde kandelaar te zien.

3.4       De thans geclaimde bronzen wijwateremmer en bronzen kandelaar zijn in 1994 aan de gemeente geschonken door Edith Frederiks (1923-2012) als onderdeel van de collectie van haar vader mr. J.W. Frederiks (1889-1962; hierna: Frederiks). Beide objecten bevonden sinds 1968 al in bruikleen bij het Museum. De wijwateremmer heeft als inventarisnummer ‘KB 78’ en de kandelaar heeft inventarisnummer ‘KA 118’. De gemeente heeft van beide objecten afschriften van door het Museum opgestelde inventariskaarten overgelegd. Beide inventariskaarten vermelden als eigenaar (‘Eig.’) ‘Coll. Frederiks’ en onder het kopje ‘Literatuur’ wordt verwezen naar een veilingcatalogus van Frederik Muller van november 1940, nummers 196 en 198. Op de inventariskaart van de kandelaar wordt als herkomst vermeld: ‘Afkomstig: verz. E. Vita Israels, Amsterdam’. Op de inventariskaart van de wijwateremmer wordt als herkomst vermeld: ‘Verz. E. Vita Israel, Amsterdam. Gekocht: Amsterdam nov. 1940’. In een door de gemeente overgelegd afschrift van de veilingcatalogus staat voor lotnummer 198 in handschrift geschreven ‘60/290 Frederiks’. Tussen lotnummers 196 en 197 staat in handschrift geschreven: ‘Fred’.

Het Museum heeft de herkomst van beide objecten onderzocht in het kader van het herkomstonderzoek dat onder auspiciën van de Nederlandse Museumvereniging is verricht naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933‑1945. Hierop heeft het Museum in 2018 contact opgenomen met de advocaat van verzoekers. Beide objecten worden vermeld in de publicatie Omstreden verleden. Museum Boijmans Van Beuningen en de Tweede Wereldoorlog (2018).

3.5       Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de familie Vita Israël in de naoorlogse periode heeft getracht de in november 1940 bij Frederik Muller & Co. geveilde kunstwerken weer in het bezit te krijgen, of om schadevergoeding te verkrijgen voor het bezitsverlies ervan. Voor zover kon worden nagegaan, zijn er door de familie of hun vertegenwoordigers geen voorwerpen als vermist opgegeven bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK). In het archief van de SNK is geen beheersdossier van de familie Vita Israël aanwezig.

Wel zijn in 2001 en 2007 objecten uit twee Nederlandse musea, te weten het eerder genoemde JHM en het Gemeentemuseum Den Haag (GMDH), overgedragen aan de familie Vita Israël. De overdracht door het JHM betrof voorwerpen die Vita Israël vóór de oorlog aan dit museum in bruikleen had gegeven. Nadat CC het JHM hierover in 1998 had benaderd en na archiefonderzoek van het JHM, zijn in 2001 vijftien voorwerpen overgedragen aan de familie Vita Israël. In 2002 zijn deze voorwerpen teruggekocht.

De overdracht door het GMDH betrof drie kunstvoorwerpen die dit museum heeft aangekocht op de veiling van de collectie Vita Israël bij Frederik Muller & Co. in november 1940.

De commissie heeft op 20 juli 2015 een bindend advies uitgebracht in een geschil tussen erfgenamen van Vita Israël en de gemeente Nijmegen (RC 3.135). Dit advies had betrekking op het schilderij Raadsel van Nijmegen, van de kunstenaar Christiaen Coeuershof, dat in november 1940 bij Frederik Muller & Co. was geveild uit de collectie Vita Israel. In dit advies is de commissie tot de conclusie gekomen dat het bezitsverlies van dit schilderij dient te worden aangemerkt als onvrijwillig, veroorzaakt door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. De commissie heeft vervolgens, na afweging van de betrokken belangen, geadviseerd het schilderij te restitueren aan verzoekers in die zaak.

3.6       In een artikel van journalist Lien Heyting in NRC Handelsblad van 4 juli 2008 over, onder meer, het lot van de collectie Vita Israël, wordt het volgende vermeld over de veilingopbrengst:
In november 1940, kort na zijn zelfmoord, werd de ‘Verzameling van wijlen E. Vita Israël’, 440 lotnummers, in Amsterdam geveild. De Nederlandse kunsthandel verkeerde eind jaren dertig in een malaise, maar meteen na de Duitse bezetting kwam er uit Duitsland veel vraag naar oude Hollandse meesters. Dus bloeide die handel op en stegen de prijzen. Aan het begin van de oorlog werden de bezittingen van de Joden nog niet in beslag genomen. De opbrengst van de veiling, die niet tegenviel, ging naar de familie en kwam uiteindelijk terecht bij de niet-Joodse schoondochter die na de oorlog met haar twee dochtertjes overleefde. “CC heeft me vroeger verteld dat het gezin daar in haar jeugd goed van heeft kunnen leven”, zegt BB nu‘.

De commissie heeft in RC 3.135 nader onderzoek naar de opbrengst van de veiling verricht en is daarbij tot de conclusie gekomen dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat er mee is gebeurd.

4. De standpunten van partijen

4.1       De gemeente heeft in 2018 de advocaat van verzoekers op de hoogte gesteld van het feit dat uit het herkomstonderzoek van het Museum is gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn dat beide thans geclaimde objecten afkomstig zijn uit de collectie van Vita Israël. Het hierop volgende verzoek om restitutie van verzoekers hebben de gemeente en verzoekers aan de commissie voorgelegd voor bindend advies. De gemeente verwijst hierbij naar haar beleid om verzoeken om restitutie van kunstwerken met een problematische herkomst voor te leggen aan de commissie voor bindend advies.

Over de kandelaar, waarvan in de veilingcatalogus een afbeelding is opgenomen, stelt de gemeente in haar brief van 6 maart 2020:
‘Since the item can be compared directly to the picture it could be ascertained from several details that it is the exact same item: a few worn down chips along the base, several old damages/scuff marks/signs of wear which correspond and the position of the two candle holders of which the left one is higher than the right one. The size (height) also corresponds […]. Also, an identical candlestick can be seen in a picture of the inside of Vita Israel’s home’.
  
Over de wijwateremmer stelt de gemeente in dezelfde brief:
‘There is no picture of this item in the auction catalogue and it can not be recognized visually. However, in the annotated version of the auction catalogue the name “Fred” is written in the margin between the catalogue numbers 196 and 197 (annex 3). It’s therefore not quite clear to which catalogue number it pertains. Since item 197 is a bronze candlestick which is depicted in one of the black and white pictures in the auction catalogue, it concerns a type of candlestick which, after checking the museum’s collection, is apparently not a part of the Frederiks collection. On the other hand, the description and the size of item 196 on page 14 of the auction catalogue do correspond to a bronze holy water pail from the Frederiks collection, with inventory number KB 78 (KN&V), of which the height also corresponds to the description in the catalogue. Therefore, the annotation of the name “Fred” shall most likely pertain to item 196’.

Desgevraagd heeft de gemeente te kennen gegeven in deze zaak geen beroep te willen doen op de belangen als vermeld in artikel 3 van het Reglement.

4.2       Verzoekers vragen om restitutie van beide objecten en verwijzen naar het door de commissie op 20 juli 2015 uitgebrachte bindend advies RC 3.135. Volgens verzoekers is, gelet op dit eerdere advies, de enige vraag die nog beantwoording behoeft of de thans geclaimde objecten behoorden tot de collectie van Vita Israel die in november 1940 is geveild. Zij wijzen er op dat dit volgens de gemeente aannemelijk is.

5. De taak van de commissie

5.1       Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit heeft de commissie tot taak op verzoek van partijen advies uit te brengen over geschillen tot teruggave van cultuurgoederen tussen de oorspronkelijke eigenaar die door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit verloor of diens erfgenamen en de huidige bezitter niet zijnde de Staat der Nederlanden. Dit advies is een bindend advies in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek.

5.2       De commissie adviseert naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit houdt allereerst in dat wordt beoordeeld of voldaan is aan de vereisten dat het in hoge mate aannemelijk is dat de gestelde oorspronkelijke eigenaar inderdaad de eigenaar was en dat in voldoende mate aannemelijk is dat hij of zij het bezit van het kunstwerk onvrijwillig heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

Daarnaast biedt advisering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ruimte om rekening te houden met de wijze van verwerving door de huidige eigenaar en andere omstandigheden en om de diverse betrokken belangen tegen elkaar af te wegen.

5.3       Bij haar advisering ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit, kan de commissie conform artikel 3 van het Reglement in ieder geval in haar advisering betrekken de omstandigheden waaronder het bezit van het werk verloren is gegaan, de mate waarin de partij die om teruggave verzoekt zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen, alsmede het tijdstip en de omstandigheden van de verwerving van het bezit door de huidige bezitter en het door hem verrichte onderzoek voor de verwerving. Daarnaast kan het onderscheidenlijke belang van het werk voor de beide partijen en van het openbaar kunstbezit in de advisering worden betrokken. De internationaal en nationaal aanvaarde beginselen, zoals de Washington Principles en de beleidslijnen van de regering inzake de restitutie van roofkunst, worden in de advisering betrokken.

Dit ruime afwegingskader doet ook recht aan de Washington Principles, volgens welke beginselen het restitutiebeleid gericht moet zijn op het bereiken van ‘a just and fair solution, recognizing this may vary according to the facts and circumstances surrounding a specific case.

6. Beoordeling van het geschil

6.1       De commissie heeft zich ervan vergewist dat het geschil tussen verzoekers en de gemeente niet reeds definitief is afgehandeld. Zo is de commissie niet gebleken van een rechterlijke procedure of van een rechterlijke uitspraak inzake de objecten. Evenmin hebben verzoekers eerder uitdrukkelijk afstand gedaan van hun rechten op de objecten. De commissie acht partijen derhalve ontvankelijk in hun verzoek.

6.2       Verzoekers hebben gesteld de rechthebbenden te zijn op de nalatenschap van Vita Israël. In dit verband hebben zij verschillende erfrechtelijke documenten overgelegd, waaronder een verklaring van erfrecht van 14 oktober 2013, verleden voor mr. A.C.W. van Limburg Stirum, notaris te Hilversum, en een verklaring van erfrecht van 1 oktober 2014, verleden voor mr. G.W. Gramser, notaris te Amsterdam. Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de hierna genoemde natuurlijke personen en rechtspersonen bevoegd en gerechtigd zijn tot alle zaken, goederen en rechten, afkomstig van of toebehorende aan Emanuel Vita Israël, en/of Eleonore Frederika Jacobs:
a) CC, wonend te XX, voor 1200/3200 deel;
b) AA, wonend te XX, voor 600/3200 deel;
c) BB, wonend te XX, voor 600/3200 deel;
d) DD, wonend te XX, voor 200/3200 deel;
e) II, wonend te XX, voor 300/3200 deel;
f) JJ, wonend te XX, voor 240/3200 deel;
g) de vereniging EE, gevestigd te XX, voor 12/3200 deel;
h) de stichting FF, gevestigd te XX, voor 9/3200 deel;
i) de stichting GG, gevestigd te Amsterdam, voor 9/3200 deel;
j) de stichting KK, gevestigd te XX, voor 6/3200 deel;
k) de stichting LL, gevestigd te XX, voor 6/3200 deel;
l) de vereniging MM (thans: de stichting X), gevestigd te XX, voor 6/3200 deel;
m) de stichting NN, gevestigd te XX, voor 6/3200 deel;
n) de vereniging OO (thans: de stichting X) , gevestigd te XX, voor 3/3200 deel;
o) de stichting PP, gevestigd te XX, voor 3/3200 deel.

De hiervoor vermelde natuurlijke personen en rechtspersonen onder e, f, j, k, l, m, n en o hebben ieder afzonderlijk verklaard ervan op de hoogte te zijn dat zij gedeeltelijk gerechtigd zijn tot alle zaken, goederen en rechten afkomstig van of toebehorende aan Emanuel Vita Israël en/of Eleonore Frederika Jacobs. Tevens hebben zij ieder afzonderlijk verklaard dat zij (mogelijke) rechten in restitutiezaken met betrekking tot de familie Vita Israël, voor ieders gedeelte in de gerechtigdheid, wensen over te dragen aan de overige erfgenamen en dat zij wensen af te zien van mogelijke rechten in deze zaak.

De overgebleven natuurlijke personen en rechtspersonen onder a, b, c, d, g, h en i zijn de verzoekers in deze zaak.

6.3       De commissie ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de beide geclaimde objecten behoorden tot de in november 1940 geveilde collectie van Vita Israël. Wat betreft de kandelaar kan volgens de gemeente op grond van de vermelding in de veilingcatalogus en de in deze catalogus opgenomen foto van de kandelaar worden vastgesteld dat dit dezelfde kandelaar is als de thans geclaimde kandelaar en dat deze op de veiling is verworven door Frederiks. De commissie heeft geen aanwijzingen die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden.

Anders dan de kandelaar kan de wijwateremmer niet geïdentificeerd worden aan de hand van een afbeelding. De gemeente heeft er echter op gewezen dat de omschrijving en afmetingen van lotnummer 196 in de veilingcatalogus overeenkomen met die van de thans geclaimde wijwateremmer. Daarnaast duidt de handgeschreven annotatie ‘Fred’, die naar de gemeente stelt ‘most likely’ betrekking heeft op lotnummer 196, er op dat ook dit object op de veiling is verworven door Frederiks. Dit staat ook vermeld op de inventariskaart van het Museum van het object. Gelet hierop en bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel, is het voldoende aannemelijk dat de thans geclaimde wijwateremmer behoorde tot de in november 1940 geveilde collectie van Vita Israël.

6.4       De commissie zal vervolgens de vraag beantwoorden of in deze zaak het bezitsverlies van beide objecten kan worden aangemerkt als onvrijwillig, veroorzaakt door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Deze vraag heeft de commissie in het advies RC 3.135 ten aanzien van het in die zaak geclaimde schilderij bevestigend beantwoord. De commissie is in die zaak tot het oordeel gekomen dat het bezitsverlies van het schilderij door de veiling bij Frederik Muller & Co. in november 1940 door de toenmalige erfgenamen van Vita Israël diende te worden aangemerkt als onvrijwillig, veroorzaakt door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Verwezen wordt naar overweging 6.4 van advies RC 3.135. De hierin opgenomen conclusie over de aard van het bezitsverlies is ook van toepassing op beide thans geclaimde objecten. Dit bezitsverlies dient derhalve te worden aangemerkt als onvrijwillig, veroorzaakt door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

6.5       Uit het voorgaande volgt dat de toenmalige erfgenamen van Vita Israël het bezit van beide thans geclaimde objecten in november 1940 onvrijwillig hebben verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. De huidige erfgenamen, verzoekers, vragen de huidige eigenaar, de gemeente Rotterdam, om restitutie. De gemeente heeft te kennen gegeven zich niet te willen beroepen op de belangen zoals genoemd in artikel 3 van het Reglement. Aan een afweging van belangen komt de commissie dan ook niet toe. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is de commissie van oordeel dat de gemeente gehouden is beide thans geclaimde objecten te restitueren aan verzoekers.

Bindend advies

De commissie adviseert de gemeente Rotterdam de kandelaar (KA 118) en de wijwateremmer (KB 78) te restitueren aan verzoekers.

Dit bindend advies is gegeven op 13 juli 2020 door A. Hammerstein (voorzitter), S.G. Cohen‑Willner, J.H.W. Koster, J.H. van Kreveld, D. Oostinga, E.H. Swaab (plaatsvervangend voorzitter) en C.C. Wesselink, en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(A. Hammerstein, voorzitter)
(E.J.A. Idema, secretaris)