Spring naar content
Advies inzake Gosschalk II

Gosschalk II

Dossiernummer: RC 1.156

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 16 oktober 2017

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 2935 – Een jonge tekenaar zittend aan een tafel door G. Schalcken (foto: Peter Cox, Eindhoven)

  • NK 2935 - Een jonge tekenaar zittend aan een tafel door G. Schalcken (foto: Peter Cox, Eindhoven)

Het advies

Bij brief van 8 mei 2015 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies verzocht inzake het verzoek van AA van 19 maart 2015 tot teruggave van de volgende zeven schilderijen die deel uitmaken van de Nederlandse Kunstbezit-collectie (hierna: NK-collectie):

NK 1477 – A. van Beijeren, Schepen bij storm
NK 2825 – M. van Cleve I, Landschap met melkende boeren
NK 2070 – J. de Momper II, Rotslandschap met figuren
NK 2532 – M. van Wttenbroeck, Bosvijver met Hermaphroditus en Salmacis
NK 2841 – P.F. Mola, Lezende monnik in een rotsachtig landschap
NK 2935 – G. Schalcken, Een jonge tekenaar zittend aan een tafel
NK 3052 – T. Verhaecht, Landschap met Mozes en het brandende braambos

Volgens verzoeker zijn de zeven schilderijen het voormalig bezit van zijn oudoom J.H. Gosschalk (1875-1952), die dit bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog onvrijwillig en als gevolg van het naziregime heeft verloren.

Beoordelingskader

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog is er een commissie die tot taak heeft de minister op diens verzoek te adviseren over de te nemen beslissingen op verzoeken om teruggave van cultuurgoederen waarover de oorspronkelijke eigenaar door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit heeft verloren en die:
a. onderdeel zijn van de NK-collectie; of
b. tot het overig bezit van de Staat der Nederlanden behoren.
Ingevolge het vierde lid adviseert de commissie over verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, ingediend bij de minister voor 30 juni 2015, met inachtneming van het rijksbeleid ter zake.

De procedure

Naar aanleiding van het adviesverzoek van de minister heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 10 oktober 2016. Dit rapport is bij brief van 6 maart 2017 aan verzoeker toegezonden. Verzoeker heeft gereageerd bij brief van 27 maart 2017. Het conceptonderzoeksrapport is bij brief van 6 maart 2017 tevens voor feitelijke aanvulling toegezonden aan de minister, die in reactie daarop per e-mail van 14 maart 2017 heeft laten weten geen aanvullende feiten onder de aandacht van de commissie te willen brengen.

De commissie heeft vervolgens nader onderzoek laten uitvoeren. Bij brief van 7 september 2017 heeft de commissie een aangepast conceptonderzoeksrapport aan verzoeker toegezonden. Verzoeker heeft hierop gereageerd bij brief van 3 oktober 2017. De commissie heeft vervolgens het onderzoeksrapport en het advies vastgesteld op 16 oktober 2017.

Overwegingen

  1. De relevante feiten zijn beschreven in het onderzoeksrapport van 16 oktober 2017. In de volgende overwegingen wordt volstaan met een samenvatting.
    Gosschalk 
  2. Joseph Henri Gosschalk (hierna: Gosschalk) werd op 12 mei 1875 in Zwolle geboren als zoon van koopman Henri J. Gosschalk en Seline (Sellie) Polak. Hij had vier jongere zussen, Elise Josephine (1876-1961), Margaretha Christina (1877-1953), Betsie Martha (1878-1932) en Martha (1880-1960). Het gezin was van joodse afkomst. Gosschalk stond vanaf 1913 ingeschreven aan de Obrechtstraat 227 te Den Haag. Vanaf 7 augustus 1945 stond hij geregistreerd aan de Wassenaarse Slag 1B in Wassenaar. Gosschalk was ongehuwd en kinderloos. Hij had twee pleegdochters, Jeanne Marcelle Courboulay en Gerardina Clasina Hijst.
  3. Gosschalk was in verschillende hoedanigheden werkzaam in de kunstwereld. Zo was hij zelf kunstenaar en werkte hij vanaf circa 1912 als professioneel schilder en tekenaar. Zijn werk was regelmatig te zien op solo- en groepstentoonstellingen in Nederland. Verschillende Nederlandse musea hebben werk van Gosschalk in hun collecties. Ook stond Gosschalk bekend om zijn grote inzet voor kunstenaarsorganisaties. Hij was één van de grondleggers en leidende figuren van kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken.
    Gosschalk was een fervent verzamelaar van zowel oude als moderne kunst. Een catalogus of ander uitvoerig overzicht van de collectie van Gosschalk ontbreekt, maar uit verspreide bronnen kan worden afgeleid dat hij vele tientallen schilderijen, tekeningen en kunstvoorwerpen in bezit moet hebben gehad. Gosschalk noemde zichzelf in naoorlogse correspondentie met de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) ‘speciaal De Momper-collectioneur’ en stond bekend om het in bruikleen geven van werken uit zijn collectie.
    Ook heeft hij ook verschillende werken aan musea geschonken, onder meer aan het Gemeentemuseum Den Haag.
    Gosschalk was niet alleen verzamelaar, maar heeft ook in kunst gehandeld. In een krantenartikel uit 1953 wordt het volgende vermeld over de vorming van Gosschalk op dit gebied: ‘Hij was als kunstenaar autodidact, zoals hij zich alles in dit leven zelf scheen te leren: het vak van kunsthandelaar, van bankier, van werker voor betere sociale en organisatorische omstandigheden voor de kunstenaar […]’. Op 24 februari 1933 deed Gosschalk aangifte bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken in Den Haag van de oprichting van het ‘Bureau voor Grafische Kunst’ per 1 maart 1933. De zaak was gevestigd aan de Obrechtstraat 227 in Den Haag, tevens het huisadres van Gosschalk, en legde zich toe op ‘Bemiddeling bij opdrachten, uitgave, koop en verkoop van werken van beeldende, speciaal grafische, kunst, en hetzelfde voor eigen rekening. / (Commissiehandel en handel voor zijn rekening)’. Gosschalk was de enige eigenaar van de zaak. Op 29 november 1940 gaf hij bij de Kamer van Koophandel op dat de zaak met ingang van maart 1940 was opgeheven.
    De Duitse inval
  4. Er is weinig bekend over Gosschalk gedurende de eerste jaren van de bezetting. Gosschalk en zijn zus Elise zouden later tot de groep joden gaan behoren die vanaf eind 1942 werd geïnterneerd in Barneveld, de zogeheten Barneveldgroep. Het betrof personen met een belangrijke positie in de maatschappij en invloedrijke relaties die werden uitgezonderd van transport. In de periode december 1942 – februari 1943 legden verschillende bekenden van Gosschalk verklaringen af om het belang van zijn werk als restaurateur te benadrukken en te bereiken dat hij in Nederland zou mogen blijven. Onder meer Hendrik Schuuring (1883-1955), decorateur en restaurator van schilderijen aan de Sweelinckstraat 61 in Den Haag, legde in december 1942 een dergelijke verklaring af. In februari 1943 kwamen Gosschalk en zijn zus in Barneveld aan. Kort daarna, op 21 april 1943, werd de Barneveldgroep weggevoerd naar Westerbork. Hier kregen ze hun eigen barakken en waren ze in principe uitgezonderd van deportatie naar de vernietigingskampen. Gosschalk heeft veel tekeningen gemaakt van het kamp en de directe omgeving. Een van zijn lotgenoten, de kunstenaar Joh. G. Wertheim, schreef hierover in 1952 het volgende:En zo zie ik hem weer voor mij in de kleine werkplaats in de bouwmaterialenbarak in Westerbork, die wij ruim een half jaar deelden bij ons werk en waar de vriendschap mocht groeien. Ik zie hem weerkeren van zijn omzwervingen door het kamp en de directe omgeving – die hij met toestemming van de in kunstenaars geïnteresseerde hoogste macht mocht uitbeelden – verkleumd en moe, maar bezeten en bevredigd door de arbeid. / Wat hij in staat geweest is uit de nuchterheid en troosteloosheid van deze gruwelijke dorre omgeving te maken, behoort tot het schoonste van zijn oeuvre en was een hernieuwd bewijs dat voor het ware kunstenaarsoog overal en in alles de schoonheid zichtbaar is.
    De Barneveldgroep is later naar Theresienstadt gevoerd, waar het grootste deel van de groep de oorlog heeft overleefd. Op 3 mei 1945 droegen de nazi’s het gezag over het kamp over aan het Rode Kruis en op 8 mei trokken soldaten van het Rode Leger het kamp binnen. Gosschalk overleefde de oorlog en zou terugkeren naar Nederland.
    Contacten met de SNK na de oorlog
  5. Er is geen totaaloverzicht bekend van de samenstelling van de collectie Gosschalk bij aanvang van de bezetting, noch van de veranderingen in deze collectie tijdens de bezetting. Uit de geraadpleegde documentatie kan worden afgeleid dat Gosschalk tijdens de oorlog verschillende kunstwerken heeft aangekocht en verkocht. Volgens naoorlogse mededelingen van Gosschalk aan de SNK is hij tijdens de bezetting het grootste deel van zijn kunstcollectie kwijtgeraakt. In een brief aan de Stichting van 1 november 1945 noemde hij vier wijzen waarop dit was gebeurd:
    In Febr 1943 werd ik als Jood naar Barneveld en later n. de kampen Westerbork en Theresienstadt gebracht. Ik woonde toen in Den Haag Obrechtstraat 227. Vooraf had ik o.m. uit mijn collectie, 1e. een aantal oude schilderijen aan Lippmann Rosenthal’s Bank moeten inzenden, 2e. Een aantal in kisten verpakt op advies van het Dept. V. B.Z. met ander waardevol antiek meubilair naar Barneveld laten volgen, dat mij te Barneveld, of later te Westerbork door de Duitsers ontroofd is, 3e. door tijdgebrek een aantal in mijn woning Obrechtstraat 227 achtergelaten, waar het na eenige maanden weggehaald is. / 4e. werd ik te Parijs voor een waardevol schilderij: “Kruisiging” op paneel uit de school van D. Bouts opgelicht, welk paneel, naar ik vernam, door uw relaties in Duitsland opgedoken werd.’
  6. In het archief van de SNK zijn geen aangifteformulieren van Gosschalk aangetroffen voor de thans geclaimde schilderijen. Evenmin zijn aanwijzingen gevonden dat de Stichting na de oorlog contact met Gosschalk heeft gehad over de desbetreffende werken en/of dat hij getracht heeft ze (weer) in het bezit te krijgen. Wel worden in onder meer het SNK-beheersdossier van Gosschalk verschillende andere kunstwerken genoemd die tijdens de bezetting uit zijn bezit zijn geraakt.
    In de hierboven genoemde brief van Gosschalk aan de SNK van 1 november 1945 schreef hij dat er tijdens de oorlog kunstwerken uit zijn collectie waren verdwenen en informeerde hij wat hij moest doen om deze weer in bezit te krijgen. In zijn brief verklaarde hij dat het lastig was om bijzonderheden over de vermiste werken te geven: ‘Daar de Duitsers mijn koffers met papieren ook achtergehouden hebben bezit ik geen aanteekeningen meer om een lijst te kunnen geven met nauwkeurige omschrijving. Herkennen kan ik de stukken wel’. Hierop antwoordde de SNK op 16 november 1945 dat het zonder nadere gegevens van Gosschalk nauwelijks mogelijk was om de aan hem ontroofde kunstwerken te achterhalen. De SNK gaf hem in overweging om toch de nodige formulieren aan te vragen voor het verstrekken van inlichtingen. Vervolgens werden op 5 december 1945 25 SNK-aangifteformulieren aan Gosschalk gestuurd. Gosschalk heeft drie formulieren ingestuurd, die echter geen betrekking hadden op de thans geclaimde werken.
  7. In een brief aan de SNK van 5 juli 1946 liet Gosschalk opnieuw weten dat het moeilijk voor hem was om gedetailleerde gegevens te vermelden:
    ‘Zooals ik u al vroeger mededeelde ben ik het grootste deel van mijn kunstbezit kwijt geworden in de bezettingstijd en heb ik de moeilijkheid dat ook alle gegevens verdwenen zijn en mijn geheugen mij deerlijk in den steek laat. Waar u in Uw formulieren allerlei gegevens vraagt was het mij niet mogelijk die in te vullen. Hoogstens kan ik van enkele stukken die mij invallen een vage beschrijving geven. […]
    Mijn vertrek uit Den Haag liet mij al te weinig tijd om aanteekeningen te maken, zelfs niet om te onthouden of schilderijen enz. naar “Bewaarders”, naar Barneveld (waar ze ook verdwenen), naar Lippmann gingen of in mijn huis achterbleven en daar later weggehaald werden.’
    Gosschalk deed een beroep op de SNK voor het identificeren en terugkrijgen van zijn kunstwerken:
    Waar de bedoeling van uw werkzaamheid zeker is kunstobjecten niet alleen naar Nederland terug te brengen, doch zoo mogelijk ook aan den oorspronkelijken Nederl. eigenaar, ben ik zoo vrij uw medewerking nogmaals in te roepen om voor mij ook nog wat te redden, al kan ik dan niet alle details nauwkeurig opgeven. // […] //
    Daar verscheiden van mijn dingen op tentoonstellingen, in musea, enz geleend werden, zullen deze misschien in natura of volgens foto door u als van mij afkomstig herkend kunnen worden. Mag ik u beleefd vragen daarover ingelicht te worden om zoo tot teruggaaf te kunnen komen.’
    Uiteindelijk is één schilderij, door een kunstenaar uit de school van Rogier van der Weijden, in 1948 door de SNK aan Gosschalk gerestitueerd. In 2002 is, na een daartoe strekkend advies van de Restitutiecommissie, nog een schilderij (NK 3409) aan de erven van Gosschalk gerestitueerd.
  8. Na de oorlog vestigde Gosschalk zich in Wassenaar. Op 6 oktober 1952 overleed hij op 77-jarige leeftijd in Den Haag na een brommerongeluk. Drie dagen later werd hij begraven op de Nederlands Hervormde begraafplaats in Wassenaar. In 1953 eerde het Amsterdamse Stedelijk Museum Gosschalk met een herdenkingstentoonstelling van zijn landschapstekeningen.
    Vitale Bloch
  9. Nadere gegevens over de zeven thans geclaimde NK-werken staan in het onderzoeksrapport van 16 oktober 2017 en worden, voor zover nodig, verderop genoemd in de overwegingen 12 tot en met 21.
    Uit het onderzoeksrapport blijkt dat in de herkomstgeschiedenis van vijf van de zeven thans geclaimde schilderijen Vitale Bloch (1900-1975) een rol heeft gespeeld. Bloch was een kunsthistoricus, -handelaar en -verzamelaar van Russisch-joodse afkomst en heeft tijdens de bezetting ondersteuning verleend aan de werkzaamheden van Erhard Göpel, kunstinkoper voor het geplande Führermuseum in Linz, die hem in ruil hiervoor bescherming bood. Uit de geraadpleegde documentatie kan worden afgeleid dat Gosschalk Bloch kende en mogelijk kunstwerken aan hem heeft verkocht.
    Bij het onderzoek in het SNK-archief zijn geen door Bloch ingevulde aangifteformulieren gevonden voor de thans geclaimde schilderijen. Wel is in de SNK-beheersdossiers van Bloch correspondentie uit de jaren vijftig aangetroffen over drie van de thans geclaimde schilderijen (NK2841, NK2935 en NK3052). In een informatieverzoek van 14 februari 1950 schreef de SNK dat uit gegevens van derden was gebleken dat deze werken door ‘bemiddeling’ van Bloch waren verkocht.

Beoordeling claim

  1. Verzoeker vraagt, mede namens BB, CC en DD, tot teruggave van de zeven NK-werken in zijn hoedanigheid als erfgenaam van Gosschalk. De commissie heeft kennis genomen van diverse erfrechtelijke documenten op grond waarvan zij geen reden heeft te twijfelen aan de status van verzoeker als rechthebbende in het kader van dit restitutieverzoek.
    Toepasselijk beleid
  2. Bij de vaststelling van het advies heeft de commissie in overweging genomen of er aanleiding bestaat om Gosschalk als kunsthandelaar aan te merken. Dit zou met zich brengen dat over het verzoek om teruggave geadviseerd dient te worden met inachtneming van de Aanbevelingen voor de kunsthandel van de Commissie Ekkart (2003), zoals overgenomen door de regering.
    Zoals blijkt uit overweging 3 was Gosschalk voor de Duitse inval in verschillende hoedanigheden in de kunstwereld actief: als kunstenaar, restaurateur, verzamelaar, handelaar en als iemand die zich inzette voor kunstenaarsbelangen. Hoewel Gosschalk dus ook actief was als handelaar, lijkt dat eerder een nevenactiviteit geweest te zijn waar hij zich sporadisch mee bezig hield. Op grond van de tijdens het onderzoek naar boven gekomen feiten kan naar het oordeel van de commissie Gosschalk in ieder geval niet gezien worden als iemand die, in de woorden van de Commissie Ekkart, ‘verkoop van handelsvoorraad als doelstelling had ‘. Er is daarom onvoldoende feitelijke grondslag om hem als kunsthandelaar als bedoeld in de Aanbevelingen voor de kunsthandel aan te merken. Dit brengt met zich dat de commissie over het verzoek om teruggave zal adviseren met inachtneming van de Aanbevelingen van de Commissie Ekkart (2001), zoals overgenomen door de regering.
    In de hierna volgende overwegingen zal de commissie per individueel schilderij het verzoek om teruggave beoordelen.
    NK 2825 (M. van Cleve I, Landschap met melkende boeren)
  3. Over NK 2825 is de enige aanwijzing dat het schilderij wellicht op enig tijdstip tot het bezit van Gosschalk behoorde een foto uit de beelddocumentatie van het RKD, waar op de achterkant de naam ‘J.H. Gosschalk’ is gestempeld. De datum van de foto is onbekend. Verder is bekend dat het schilderij op 6 december 1941 is verkocht door de Nederlandse kunsthandelaar Jan Dik jr. aan Bruno Lohse, één van de voornaamste kunstagenten van Hermann Göring. Specifieke aanwijzingen dat het schilderij ten tijde van de Duitse inval of daarna in het bezit van Gosschalk was heeft de commissie niet gevonden. Daarmee is naar het oordeel van de commissie het eigendomsrecht van Gosschalk van NK 2825 niet in hoge mate aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat het verzoek om teruggave van dit schilderij niet voor inwilliging in aanmerking komt.
    NK 1477 (A. van Beijeren, Schepen bij storm)
  4. Over NK 1477 kan uit de vermelding in de catalogus behorende bij de tentoonstelling Oude kunst uit Haagsch bezit van december 1936 – januari 1937 in het Gemeentemuseum Den Haag worden afgeleid dat het schilderij ten tijde van deze tentoonstelling eigendom was van Gosschalk. Na 11 oktober 1940 was het schilderij in ieder geval niet meer in zijn bezit, aangezien het toen verkocht is door de Haagse kunsthandel St. Lucas aan de kunsthandel Goudstikker-Miedl. Beelddocumentatie afkomstig uit het RKD vormt een aanwijzing dat St. Lucas het schilderij voor 1940 al in bezit had. Naar het oordeel van de commissie is het eigendomsrecht van Gosschalk van NK 1477 ten tijde van de Duitse inval daarmee niet in hoge mate aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat het verzoek om teruggave van dit schilderij niet voor inwilliging in aanmerking komt.
    NK 2841 (P.F. Mola, Lezende monnik in een rotsachtig landschap)
  5. Over NK 2841 is bij het onderzoek een Intern Aangifteformulier van de SNK van 2 februari 1946 aangetroffen, dat als herkomst ‘Verz. Gosschalk’ noemt maar als oorspronkelijke eigenaar Bloch. Onduidelijk is waar de SNK deze gegevens op heeft gebaseerd, wellicht dat deze gebaseerd zijn op informatie afkomstig van Bloch. Volgens het formulier is het werk vrijwillig verkocht aan dr. Hüpp, directeur van Museum Kunstpalast te Düsseldorf. Twee andere bronnen noemen echter de Haagse kunstverzamelaar Thurkow als verkoper aan het museum te Düsseldorf. Thurkow was een bekende van Bloch en hoogstwaarschijnlijk ook van Gosschalk.
    Bovenstaande gegevens zijn naar het oordeel van de commissie onvoldoende om de eigendom van Gosschalk van NK 2841 ten tijde van de Duitse inval in hoge mate aannemelijk te achten. Dit betekent dat het verzoek om teruggave van dit schilderij niet voor inwilliging in aanmerking komt.
    NK 3052 (T. Verhaecht, Landschap met Mozes en het brandende braambos)
  6. Met betrekking tot NK 3052 worden in diverse documenten de namen genoemd van Schuuring en Gosschalk, maar ook die van Bloch. Zo is Schuuring, al dan niet als tussenpersoon, betrokken geweest bij de verkoop van het schilderij in juni 1943 aan Göpel. Een SNK-inventariskaart van het schilderij vermeldt bij ‘ORIGIN’ ‘Coll. J.H. Gosschalk, The Hague’ maar als ‘OWNER’ ‘H. Schuuring, The Hague’. Op een Intern Aangifteformulier van de SNK van 12 februari 1946 is geen naam opgenomen bij de ‘Herkomst’ maar wordt vermeld dat schilderij ‘oorspronkelijk in bezit’ was van ‘Bloch, Den Haag’, en dat het door ‘vrijwillige verkoop’ in het bezit is gekomen van ‘Goepel op 10 Juni 1943’. Op grond van deze documenten, zoals nader beschreven in het onderzoeksrapport, acht de commissie het niet in hoge mate aannemelijk dat NK 3052 ten tijde van de Duitse inval of daarna in eigendom toebehoorde aan Gosschalk. Dit betekent dat het verzoek om teruggave van dit schilderij niet voor inwilliging in aanmerking komt.
    NK 2070 (J. de Momper II, Rotslandschap met figuren)
  7. Over NK 2070 is bekend dat Gosschalk dit schilderij heeft ingezonden voor een veiling bij de firma A. Mak te Dordrecht in 1933, waar het onverkocht is gebleven. In een brief van 6 december 1936 noemt Gosschalk een ‘berglandschap’ van De Momper, mogelijk NK 2070. Het schilderij is in november 1940 door Bloch verkocht aan dr. Hans Posse, ten behoeve van Führermuseum in Linz. Uit een document afkomstig uit het dossier van het Referat Sonderfragen kan echter worden afgeleid dat Bloch het schilderij niet voor zichzelf verkocht. Ditzelfde document geeft als herkomst van het schilderij ‘verz. Gosschalk’. Deze gegevens in aanmerking nemende is de commissie van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is dat Gosschalk NK 2070 voor de Duitse inval in zijn bezit had. Over de vraag of dit ten tijde van de Duitse inval nog steeds het geval was kan enige twijfel bestaan maar op grond van de toelichting op de achtste Aanbeveling van de Commissie Ekkart (2001), dient aan verzoeker het voordeel van de twijfel toe te komen. Dit betekent dat de eigendom van NK 2070 voldoende aannemelijk is gemaakt.
  8. Met betrekking tot het bezitsverlies van NK 2070 kan op grond van voorgaande overweging worden vastgesteld dat Gosschalk het bezit van het schilderij op enig moment in de periode 10 mei-november 1940 heeft verloren. Hoe dit precies is gebeurd, is onbekend maar het meest waarschijnlijke scenario is dat Bloch het schilderij voor Gosschalk heeft verkocht. Op grond van de derde Aanbeveling van de Commissie Ekkart (2001) moet dit als een gedwongen verkoop worden beschouwd, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. Dit laatste is naar het oordeel van de commissie niet het geval. Ook in geval van andere scenario’s is het naar het oordeel van de commissie niet goed denkbaar dat Gosschalk vrijwillig het bezit van het schilderij heeft verloren. De commissie wijst er op dat Gosschalk naar eigen zeggen een verzamelaar was van het werk van De Momper.
    Uit het bovenstaande volgt dat het verzoek om teruggave van NK 2070 voor inwilliging in aanmerking komt.
    NK 2532 (M. van Wttenbroeck, Bosvijver met Hermaphroditus en Salmacis)
  9. Over NK 2532 is uit het onderzoek naar voren gekomen dat Gosschalk dit schilderij in 1931 in bruikleen heeft gegeven aan het Haags Gemeentemuseum, waar het zich in 1935 nog steeds bevond. Het schilderij is in 1943 door W.J. Mooijman, een ‘kantoorbediende bierbrouwerij’, verkocht aan Göpel. Hoe en wanneer precies het bruikleen van Gosschalk is beëindigd is onbekend maar er zijn diverse aanwijzingen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het schilderij ten tijde van de Duitse inval nog steeds in eigendom toebehoorde aan Gosschalk. Zo wordt in het hierboven in overweging 16 al genoemde document, afkomstig uit het dossier van het Referat Sonderfragen, het volgende genoteerd over NK2532: ‘Moz. v. Uijtenbroeck, Landschap met nymphen / verz. Gosschalk / vroeger G.M.’. Een Intern Aangifteformulier van de SNK van 11 december 1945 voor dit schilderij noemt als oorspronkelijke bezitter Gosschalk, waarbij wordt vermeld ‘Loan Gemeente Museum ’s-Gravenhage’. Ten slotte kan er op gewezen worden dat na de oorlog de Dienst voor Schoone Kunsten der Gemeente ’s-Gravenhage de SNK adviseerde om over dit schilderij contact op te nemen met Gosschalk, omdat de Dienst het zeer goed mogelijk achtte dat dit werk aan hem toebehoorde.
    Op grond van deze gegevens, in onderlinge samenhang bezien, is de commissie van oordeel dat de eigendom van NK 2532 voldoende aannemelijk is gemaakt.
  10. Met betrekking tot het bezitsverlies kan op grond van voorgaande overweging worden vastgesteld dat Gosschalk het bezit van het schilderij op enig moment na 10 mei 1940 heeft verloren. Hoe dit precies is gebeurd, is onbekend. In een scenario waarin Gosschalk het schilderij verkocht zou hebben, dient deze verkoop op grond van de derde Aanbeveling van de Commissie Ekkart (2001) als een gedwongen verkoop te worden beschouwd, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. Dit laatste is naar het oordeel van de commissie niet het geval. Ook in geval van andere scenario’s waarin het schilderij op enig moment uit het Haags Gemeentemuseum – via Mooijman – uiteindelijk bij Göpel terecht is gekomen is het naar het oordeel van de commissie niet goed denkbaar dat Gosschalk vrijwillig het bezit van het schilderij heeft verloren.
    Uit het bovenstaande volgt dat het verzoek om teruggave van NK 2532 voor inwilliging in aanmerking komt.
    NK 2935 (G. Schalcken, Een jonge tekenaar zittend aan een tafel)
  11. NK 2935 wordt vermeld in een catalogus uit 1924 als eigendom van Gosschalk. Het schilderij is in januari 1941 verkocht door Bloch aan de kunsthandel Hoogendijk. Uit verschillende documenten kan echter worden afgeleid dat Bloch daarbij optrad als tussenpersoon en dat het schilderij afkomstig was uit de verzameling van Gosschalk. In naoorlogse correspondentie meldde Bureau Hergo aan het Gemeentemuseum Den Haag dat op het schilderij ‘een claim’ lag. In een brief van 8 december 1952 meldde de Rijksinspecteur voor Roerende Monumenten dat deze claim was komen te vervallen. Een verband met het overlijden van Gosschalk op 6 oktober 1952 acht de commissie goed mogelijk. Gelet op bovenstaande gegevens is de commissie van oordeel dat de eigendom van NK 2935 voldoende aannemelijk is gemaakt.
  12. Met betrekking tot het bezitsverlies kan op grond van voorgaande overweging worden vastgesteld dat Gosschalk het bezit van het schilderij op enig moment in de periode 10 mei 1940- januari 1941 heeft verloren. Hoe dit precies is gebeurd, is onbekend maar het meest waarschijnlijke scenario is dat het schilderij voor Gosschalk is verkocht door Bloch. Op grond van de derde Aanbeveling van de Commissie Ekkart (2001) moet dit als een gedwongen verkoop worden beschouwd, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. Dit laatste is naar het oordeel van de commissie niet het geval. Ook in geval van andere scenario’s is het naar het oordeel van de commissie niet goed denkbaar dat Gosschalk vrijwillig het bezit van het schilderij heeft verloren.
    Uit het bovenstaande volgt dat het verzoek om teruggave van NK 2935 voor inwilliging in aanmerking komt.
  13. De commissie stelt ten slotte de vraag aan de orde of tegenover restitutie van NK 2070, NK 2532 en NK 2935 een betalingsverplichting zou moeten worden gesteld in verband met een bij een (eventuele) verkoop van de schilderijen ontvangen tegenprestatie. Op grond van het geldende restitutiebeleid is terugbetaling alleen aan de orde indien en voor zover de toenmalige verkoper of zijn erfgenamen daadwerkelijk de verkoopopbrengst ter vrije beschikking hebben gekregen, waarbij deze het voordeel van de twijfel dient te worden gegund. Naar het oordeel van de commissie kan betwijfeld worden of Gosschalk de vrije beschikking over een (eventuele) verkoopopbrengst heeft gekregen. Er bestaat daarom geen reden om aan de restitutie van drie voormelde schilderijen een betalingsverplichting te verbinden.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om:
I          Het verzoek om teruggave van NK 2825, NK 1477, NK 2841 en NK 3052 af te wijzen, en
II         NK 2070, NK 2532 en NK 2935 te restitueren aan de erven van J.H. Gosschalk.

Aldus vastgesteld op 16 oktober 2017 door A. Hammerstein (voorzitter), J.Th.M. Bank, J.H.W. Koster, P.J.N. van Os, H.M. Verrijn Stuart, G.N. Verschoor en I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(A. Hammerstein, voorzitter)   (M.C.J. Kooij, secretaris)