Spring naar content
Advies inzake Hamburger III

Hamburger III

Dossiernummer: RC 1.160

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 29 juni 2016

Periode bezitsverlies:

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 3401 – God verschijnt aan Abraham te Sichem door C.N. Moeyaert (foto: Museum Catharijneconvent)

  • NK 3401 - God verschijnt aan Abraham te Sichem door C.N. Moeyaert (foto: Museum Catharijneconvent)

Het advies

Bij brief van 3 november 2015 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies gevraagd over het verzoek van 14 september 2015 van XX (hierna: verzoekster) tot teruggave van het schilderij God verschijnt aan Abraham te Sichem door C.N. Moeyaert. Dit schilderij maakt onder inventarisnummer NK 3401 deel uit van de Nederlands Kunstbezit-collectie (hierna: NK-collectie) en is thans in beheer bij de Stichting Museum Catharijneconvent. Verzoekster wordt vertegenwoordigd door James Palmer van Mondex Corporation te Canada.

Beoordelingskader

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals gewijzigd, is er een commissie die tot taak heeft de minister op diens verzoek te adviseren over de te nemen beslissingen op verzoeken om teruggave van cultuurgoederen waarover de oorspronkelijke eigenaar door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit heeft verloren en die:
a. onderdeel zijn van de NK-collectie; of
b. tot het overig bezit van de Staat der Nederlanden behoren.
Ingevolge het vierde lid adviseert de commissie over verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, ingediend bij de minister voor 30 juni 2015, met inachtneming van het rijksbeleid ter zake. Verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a ingediend op of na 30 juni 2015, behandelt de commissie overeenkomstig het vijfde lid.
Ingevolge het vijfde lid adviseert de commissie over deze verzoeken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
De wijziging van het beoordelingskader per 30 juni 2015 is vastgesteld bij ‘Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 juli 2012, houdende wijziging van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog in verband met evaluatie van het restitutiebeleid’.

De procedure

Naar aanleiding van het adviesverzoek van de minister heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een feitenoverzicht van 7 maart 2016. Verzoekster heeft hierop gereageerd bij email van 4 mei 2016. De minister heeft bericht geen reactie op het feitenoverzicht in te brengen. Verzoekster en minister hebben laten weten geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling van de zaak.

Overwegingen

  1. Verzoekster is enig erfgenaam van haar vader, mr. Gustaaf Hamburger (1887-1977), hierna ook te noemen: Hamburger. Zij stelt dat het bezit van het geclaimde schilderij ten tijde van de bezetting onvrijwillig is verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Volgens haar wijzen alle bekende gegevens er op dat het schilderij ten tijde van het bezitsverlies in eigendom toebehoorde aan Hamburger.
    Gustaaf Hamburger
  2. De joodse bankier Hamburger werd op 29 oktober 1887 geboren te Utrecht. Hij was gehuwd met Clara Bertha Gerzon (1900-2007). Zij hadden twee kinderen: Peter Lionel Hamburger, geboren 21 juli 1921 en verzoekster, XX, geboren YY. Hamburger verzamelde kunst, waaronder schilderijen en porselein.  Hij overleed in 1977.
  3.  Hamburger richtte in 1920 de bank Hamburger & Co’s Bankierskantoor N.V. (hierna ook: de bank) te Amsterdam op, samen met zijn broer Albert Hamburger en mr. A.E.D. von Saher. De dagelijkse leiding van de bank was in handen van Albert en Gustaaf Hamburger. Albert Hamburger was naast directeur van de bank tevens formeel directeur van de N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel (hierna ook: de kunsthandel) te Amsterdam, die in 1927 was opgericht door David Hamburger, Abraham Hamburger en Izaak Hamburger, alle drie woonachtig te Parijs. De zaak werd in de praktijk gedreven door één van de ooms van Albert en Gustaaf, Herman Hamburger. Deze laatste was samen met familieleden ook actief als kunsthandelaar in Parijs onder de naam Hamburger Frères. Zowel de bank als de kunsthandel waren in diverse perioden gevestigd aan Herengracht 551 en Herengracht 579 te Amsterdam.
    Het geclaimde schilderij
  4. Het geclaimde schilderij is een groot schilderij door C.N. Moeyaert. Het betreft een olieverfschilderij op doek met de afmetingen 102 x 168 cm, getiteld God verschijnt aan Abraham te Sichem. Het werk is gesigneerd en gedateerd 1628.
    In de herkomstreconstructie die Bureau Herkomst Gezocht (hierna: BHG) opstelde voor dit schilderij, is te lezen dat het werk tussen 1911 en 1936 deel uit zou hebben gemaakt van de collectie D.S. (David) Granaat te Amsterdam. Tussen 18 juni 1936 en 28 mei 1941 plaatst BHG het werk bij ‘H. Hamburger (kunsthandel)’ te Parijs met de opmerking: ‘Dit schilderij werd op 18 juni 1936 door H. Hamburger in bewaring gegeven aan S. Granaat’. Die vermelding verwijst naar Siegfried Granaat, de zoon van David Granaat. Op 28 mei 1941 kwam het schilderij via Eduard Plietzsch terecht bij de Dienststelle Mühlmann en vervolgens in de collectie van het te Linz op te richten Führermuseum.
  5. Zoals vermeld in de herkomstreconstructie van BHG, maakte het thans geclaimde schilderij oorspronkelijk deel uit van de verzameling van David Granaat en later van die van zijn zoon Siegfried Granaat. Laatstgenoemde was eigenaar van een aanzienlijke hoeveelheid onroerend goed, waaronder Herengracht 579, waar Hamburger & Co’s Bankierskantoor was gevestigd, en van Herengracht 512. Dat laatste adres was tevens zijn woning.
    In het dossier dat de Abteilung Feindvermögen van het Generalkommissariat für Finanz und Justiz gedurende de bezetting heeft opgesteld met betrekking tot het beheer over Siegfried Granaats vermogen, zijn documenten aangetroffen die betrekking hebben op de eigendomssituatie van het nu geclaimde schilderij. Relevant voor de beoordeling van de claim van verzoekster is het hiernavolgende.
  6. Op 20 mei 1930 legden Siegfried Granaat en Hamburger & Co’s Bankierskantoor in een onderhandse, geregistreerde akte vast dat de bank van Granaat een partij kunstwerken kocht ter waarde van NLG 230.515. De bedoelde kunstwerken zijn omschreven in een lijst die aan de akte is gehecht. Bij die akte werden vervolgens de voorwerpen door de bank aan Granaat in bewaring gegeven, die erkende de voorwerpen in bewaring te hebben ontvangen onder meer onder de verplichting de voorwerpen aan de bank uit te leveren wanneer deze dat zou verzoeken. Granaat werd voor het genoemde bedrag door de bank gecrediteerd. Tevens had hij het recht om binnen een jaar de goederen terug te kopen, mits de prijs contant aan de bank werd betaald. De bank kon Granaat verplichten de goederen geheel of gedeeltelijk terug te kopen tegen de betaalde prijs. Als Granaat niet aan die verplichting kon voldoen, zou de bank de kunstwerken zonder gerechtelijke interventie kunnen laten veilen of onderhands verkopen. Onder de kop ‘Schilderijen in de eetkamer’ wordt op het vijfde blad van de aan de akte gehechte en door Granaat en de bank ondertekende lijst een werk door Moeyaert vermeld als:
    C. Moeyaert. Bijbelsche voorstelling.           
    [f.] 9.000,–
    Op 29 december 1930 sloten de bank en Granaat een soortgelijke overeenkomst met betrekking tot een aantal andere kunstwerken.
  7. In een brief van 11 mei 1936 bevestigde Siegfried Granaat aan Hamburger & Co’s Bankierskantoor N.V. dat de bank hem op 11 mei 1936 het volgende heeft geschreven:
    Krachtens de door U bij artikel 5 der tusschen U en ons op 20 Mei 1930 en 29 December 1930
    gesloten aangegane verplichting, verzoeken wij U de blijkens die overeenkomsten door ons van U gekochte kunstvoorwerpen tegen de bij artikel 1 van voormelde overeenkomsten bedoelde prijzen uiterlijk den 18 mei a.s. van ons terug te koopen, en het gezamenlijke bedrag dier prijzen, zijnde f. 230.515,– en f. 40.305,00, of in totaal f. 270.820,–,. contant, dat is uiterlijk op genoemden 18 Mei a.s. tegen levering van voormelde kunstvoorwerpen aan ons te betalen. Bij gebreke daarvan zullen wij krachtens het in artikel 6 van meergenoemde overeenkomsten bepaalde tot den verkoop van bedoelde kunstvoorwerpen moeten overgaan.
    In diezelfde brief reageerde hij hierop met de mededeling:
    Tot mijn leedwezen moet ik U mededeelen, dat ik noch vóór, noch na den, in Uwen brief genoemden datum van 18 Mei a.s., aan Uwe vordering tot terugkoop en tot betaling van de door U bedoelde kunstvoorwerpen kan voldoen.
  8. De mededeling van Granaat aan de bank dat hij niet in staat was de eerder verkochte kunstvoorwerpen, waaronder het thans geclaimde schilderij, terug te kopen, resulteerde er in dat de bank deze kunstvoorwerpen verkocht aan Herman Hamburger, zo blijkt uit een brief van Granaat aan de bank van 18 juni 1936. In deze brief verwijst Granaat naar een brief van de bank aan hem van diezelfde datum:
    Hierbij deelen wij u in aansluiting op onze brief van 11 Mei jl. mede, dat de daarbij bedoelde en op de aangehechte, door ons getekende lijsten vermelde kunstvoorwerpen etc. door ons zijn verkocht aan den Heer Herman Hamburger, Parijs, 121 Avenue de Wagram, tegen een gezamenlijk bedrag van f. -67,000,-. (…)
    In zijn brief berichtte Granaat voorts dat hij met de inhoud van de brief van de bank akkoord ging. In het beheersdossier van de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK) betreffende Gustaaf Hamburger zijn afschriften van enkele inventarislijsten aangetroffen, volgens de kop ‘behoorende bij de Verklaring dd. 18 juni 1936 van de onderteekende’, waarmee waarschijnlijk voormelde verklaring van Siegfried Granaat wordt bedoeld. De lijst was blijkens het afschrift oorspronkelijk ondertekend door Siegfried Granaat.
    Bovenaan de eerste lijst is met potlood aangetekend: ‘afgegeven op 24-10-49 door Mr. Somers Dir Hamburger & Co’s Bankierskantoor’. Bovenaan de pagina’s van de lijst is aangegeven, dat het een lijst betreft ’’van de Kunstvoorwerpen etc. zich bevindende in het perceel Heerengracht 512, Amsterdam, en welke aldaar door onderteekende blijkens zijn bovenvermelde verklaring voor den Heer Herman Hamburger, Parijs, 121 Avenue de Wagram, in bewaring worden gehouden.
    Op de derde pagina van de lijst, onder de kop ‘Schilderijen in de eetkamer’, worden onder meer stillevens door De Heem en Kalf alsmede ‘C. Mooyaert. Bijbelsche voorstelling’ genoemd.
    Tijdens de bezetting 
  9. Uit de hierboven geschetste gang van zaken kan worden afgeleid dat het geclaimde schilderij in 1936 door de bank is verkocht aan Herman Hamburger. Het schilderij werd vervolgens door Siegfried Granaat in bewaring gehouden voor Herman Hamburger in het pand op de Herengracht 512.
    Dat deze situatie onveranderd bleef tot aan het begin van de bezetting, kan worden afgeleid uit een rapportage van 19 februari 1941 van C.H. Oldach, die tot Verwalter was benoemd over het vermogen van Siegfried Granaat. De rapportage was gericht aan het Generalreferat Feindvermögen van het Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft en gebaseerd op de in overweging 6 tot en met 8 genoemde documenten. Oldach meldde dat hij de omstandigheden rond de vordering van Herman Hamburger nauwkeurig had onderzocht en een lijst had bijgesloten van de gehele huisraad welke zich in het pand Heerengracht 512 bevond. Deze lijst was in opdracht van de voornaamste crediteur opgesteld door makelaar Jac. Leefson Jzn. te Amsterdam. Op de lijst van kunstvoorwerpen die toebehoorden aan Herman Hamburger wordt het thans geclaimde schilderij vermeld.
  10. Nadat Oldach op verzoek van de Abteilung Feindvermögen contact had opgenomen met de Dienststelle Mühlmann, kwam op 12 mei 1941 een medewerker daarvan, dr. Eduard Plietzsch, de kunstwerken in het pand Herengracht 512 bezichtigen. In een brief van 14 mei 1941 somde hij tien schilderijen op uit het bezit van Herman Hamburger waarvoor hij belangstelling had (hierna: de Plietzsch-lijst):
    68.       Wouwerman, Schilderij met ruiter
    75.       De Heem. Groot stilleven,
    182.     Mooyaart. Bijbelsche voorstelling,
    183/4.  twee 17e eeuwsche stilleven
    185.     F. van Mieris. Mansportret
    186.     De Heem. Stilleven.
    191.     Hendrik Pot. Mansportret
    192.     Willem Kalff. Stilleven
    266.     Couvyn. Keukeninterieur.

    Het thans geclaimde schilderij, nummer 182 op deze lijst, is uiteindelijk door de Dienststelle Mühlmann verkocht aan Hitler voor RM 13.270.
    Na de oorlog
  11. In het najaar van 1945 heeft Gustaaf Hamburger bij de SNK aangifte gedaan van het onvrijwillige bezitsverlies van een deel van zijn kunstcollectie. Een aangifte op zijn naam van het bezitsverlies van het thans geclaimde schilderij is niet aangetroffen. Wel is in het archief van de SNK een drietal aangifteformulieren aangetroffen die betrekking heb op het thans geclaimde schilderij. Twee daarvan betreffen zogeheten Interne Aangifteformulieren, wat wil zeggen dat ze zijn ingevuld door een medewerker van de SNK.
    Op het Intern Aangifteformulier van 6 oktober 1945 is ingevuld dat het schilderij oorspronkelijk in bezit was van Siegfried Granaat. Dit formulier is ingevuld op basis van informatie verstrekt door mr. J. Jolles, de advocaat van de Amsterdamse Bank N.V. Deze aangifte houdt waarschijnlijk verband met het feit dat in 1939 door die bank beslag was gelegd op het huis van Siegfried Granaat.
    Op het door Herman Hamburger ondertekende Aangifteformulier van 31 oktober 1945 is ingevuld dat het schilderij oorspronkelijk in bewaring was van Siegfried Granaat. Dit formulier is door de SNK geregistreerd onder nummer 3390.
    Ten slotte is er het Intern Aangifte Formulier van 3 december 1945, eveneens met volgnummer 3390. Hierop is vermeld dat het schilderij oorspronkelijk in bezit was van ‘Albert Hamburger, Waldeck Pyrmontlaan 20, Amsterdam Z., echter in bewaring bij S. Granaat, Heerengracht 512, Amsterdam C.
  12. Hoewel er dus direct na de oorlog aangifte is gedaan bij de SNK van het bezitsverlies van het thans geclaimde schilderij, heeft dit niet geleid tot een teruggave ervan. Dit was ook niet mogelijk, omdat het schilderij in 1946 niet naar Nederland is gerecupereerd, maar naar België. Het zou tot 1956 duren voordat het schilderij werd overgebracht naar Nederland. Op 17 augustus 1956 berichtte de Nederlandse Ambassade te Brussel dat zij het werk op 9 augustus in ontvangst had genomen. Het is vervolgens verzonden aan het Ministerie van Financiën te Den Haag.
    Op 14 november 1956 schreef de eerder genoemde mr. J. Jolles in een brief aan dit ministerie over het thans geclaimde schilderij:
    Op dit schilderij lag beslag van de fiscus en van de Amsterdamsche Bank terwijl het vermoedelijk aan de Heer Herman Hamburger toebehoorde. Namens de Amsterdamsche Bank N.V. kan ik U mededelen, dat deze op het schilderij thans geen aanspraak meer maakt en dat U de claim, door mij te dezer zake ingesteld, als vervallen kunt beschouwen”.
    Daarnaast is een brief aangetroffen van de Directie Bewindvoering van de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën van 12 april 1957, gericht aan de Nederlandse Ambassade te Bonn. In de brief, die betrekking had op de Nederlandse aanspraak tot restitutie door de Bondsrepubliek Duitsland van het thans geclaimde schilderij, werd medegedeeld dat het ministerie een schilderij van Moeyaart: “Bijbelse voorstelling” uit België heeft ontvangen en dat de erven Hamburger  het ministerie nog zouden inlichten over de identificatie van het schilderij. Verdere correspondentie hierover is niet aangetroffen.
  13. Wel zijn documenten aangetroffen over vijf andere werken die voorkomen op de Plietzsch-lijst, zoals onder A,B en C wordt gepreciseerd.A. Het betreft in de eerste plaats een ‘groot stilleven’ door De Heem (nr. 75)  en een stilleven door Willem Kalf (nr.192). Met betrekking tot beide werken zijn door Herman Hamburger op 31 oktober 1945 ondertekende aangifte formulieren aangetroffen, waarop is vermeld dat de schilderijen oorspronkelijk in bewaring waren gegeven aan Siegfried Granaat.
    Op 24 september 1949 schreef de zoon van de op 21 september 1948 overleden Herman Hamburger, Gilbert Hamburger, vanuit het Ritz Hotel in Londen een brief aan de SNK, waarin hij stelde dat deze twee stillevens door zijn vader waren gereclameerd, dat ‘vorengenoemde schilderijen deel uitmaakten van de collectie Granaat welke omstreeks 1936 door wijlen Herman Hamburger werd aangekocht in opdracht van Mr. G. Hamburger en dat hij ermede accoord is, dat de bedoelde schilderijen door uwe Stichting ter beschikking van mr. G. Hamburger gesteld worden’.
    Op 4 oktober 1949 had Gustaaf Hamburger aan de SNK geschreven, dat hij een machtiging bijsloot van Gilbert Hamburger tot afgifte aan hem van de schilderijen door Kalff en De Heem.B. Voorts zijn in het archief van de SNK documenten gevonden met betrekking tot het  mansportret door Van Mieris (nr. 185). Op een door Herman Hamburger op 31 oktober 1945 ondertekend aangifteformulier is vermeld dat dit schilderij oorspronkelijk in bewaring was gegeven aan Siegfried Granaat. Op een Intern Aangifte Formulier van 3 december 1945 dat betrekking heeft op ditzelfde schilderij is aangegeven dat de aangifte geschiedde door Herman Hamburger, dat het vermiste kunstwerk oorspronkelijk in bezit was van ‘Albert Hamburger, Waldeck Pyrmontlaan 20, Amsterdam Z., echter in bewaring bij S. Granaat, Heerengracht 512, Amsterdam C.’ en dat het door gedwongen verkoop in bezit was gekomen van ‘Dr. Mühlmann’.
    Het schilderij werd eind 1953 teruggegeven aan de directeur van Hamburger & Co’s Bankierskantoor, als gemachtigde van Gustaaf Hamburger, maar pas nadat Gilbert Hamburger had verklaard hiermee in te stemmen.
    C. Ten slotte zijn er in het archief van de SNK documenten gevonden die betrekking hebben op het mansportret door Hendrik Pot (nr. 191) en het onder nr. 186 genoemde stilleven door De Heem. Met betrekking tot beide werken zijn door Herman Hamburger op 31 oktober 1945 ondertekende aangifte formulieren aangetroffen, waarop is vermeld dat de schilderijen oorspronkelijk in bewaring waren gegeven aan Siegfried Granaat. Op een door de SNK opgestelde en door Gustaaf Hamburger ondertekende verklaring van ontvangst verklaarde deze dat, voordat de werken in handen van de Duitsers kwamen, hij enig rechtmatig eigenaar van de werken was.

Beoordeling claim

14. Het verzoek om teruggave betreft een cultuurgoed dat onderdeel is van de NK-collectie. Nu het onderhavige verzoek werd ingediend na 30 juni 2015, dient de commissie over dit verzoek te adviseren ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid’. Ook bij een beoordeling naar deze maatstaven geldt dat pas kan worden geadviseerd tot teruggave van een geclaimd cultuurgoed, indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken, zoals verwoord in de achtste aanbeveling van de Commissie Ekkart uit 2001. Zoals volgt uit de toelichting op deze aanbeveling, wordt sluitend bewijs voor de eigendom niet gevraagd van de (erfgenamen van) de toenmalige eigenaar.

15. De documenten genoemd onder 6 tot en met 8 geven een beschrijving van de vooroorlogse eigendomssituatie van het geclaimde schilderij. Uit het document van 20 mei 1930 volgt dat het geclaimde schilderij toen is verworven van Granaat door de bank, onder meer onder de voorwaarde dat Granaat het diende terug te kopen op het moment dat de bank dit verzocht. Toen de bank daar in 1936 om verzocht en Granaat daartoe niet in staat was, heeft de bank het geclaimde schilderij verkocht aan Herman Hamburger. Dit blijkt uit de door Granaat geciteerde brief van de bank aan hem van 18 juni 1936. Het geclaimde schilderij werd hierna door Granaat bewaard voor Herman Hamburger in het pand Herengracht 512, vanwaar het uiteindelijk door de Dienststelle Mühlmann is meegenomen. Er zijn geen aanwijzingen dat het geclaimde schilderij op dat moment (weer) eigendom was geworden van de bank of van Gustaaf Hamburger.

16. Bij toezending van het feitenoverzicht is aan verzoekster de vraag voorgelegd op grond waarvan zij, hoewel er geen aanwijzingen zijn dat zij erfgenaam is van Herman Hamburger, aanspraak meent te kunnen maken op teruggave van het geclaimde schilderij. Verzoekster heeft in haar reactie gesteld dat de documenten, die betrekking hebben op de naoorlogse teruggaven van andere kunstwerken op de Plietzsch-lijst door de SNK aan Gustaaf Hamburger, een aanwijzing vormen dat de daadwerkelijke eigenaar (verzoekster heeft het over de ‘beneficial owner’) van het thans geclaimde schilderij Gustaaf Hamburger was. Volgens verzoekster is een aantal kunstwerken op de Plietzsch-lijst, met een vergelijkbare herkomstgeschiedenis als het thans geclaimde schilderij, na de oorlog aan Gustaaf Hamburger teruggegeven. Het thans geclaimde schilderij zou daarom nu aan haar moeten worden teruggegeven.

17. Alle schilderijen op de Plietzsch-lijst maakten deel uit van de transactie tussen Siegfried Granaat en de N.V. Hamburger & Co’s Bankierskantoor van 20 mei 1930. Van vijf schilderijen hiervan wordt hierboven beschreven wat er na de oorlog mee is gebeurd. Het ‘groot stilleven’ door De Heem, en de schilderijen door Kalf en Van Mieris zijn door de SNK teruggegeven aan Gustaaf Hamburger, maar pas nadat de erfgenaam van Herman Hamburger, Gilbert Hamburger, daarvoor een machtiging of toestemming had gegeven. Het ‘stilleven’ door De Heem en het schilderij door Hendrik Pot zijn teruggegeven aan Gustaaf Hamburger. Of Gilbert Hamburger ook voor deze teruggaven toestemming heeft verleend, is niet bekend.
Hoewel dus vijf werken op de Plietzsch-lijst met een vergelijkbare herkomstgeschiedenis als het thans geclaimde schilderij na de oorlog zijn teruggegeven aan Gustaaf Hamburger, vormt het feit dat voor de teruggave van drie van deze werken machtiging of toestemming vereist was van Gilbert Hamburger juist een aanwijzing dat deze werken kennelijk niet werden beschouwd als eigendom van Gustaaf Hamburger. Voorts is de commissie van oordeel – zoals onder de nummers 9 en 10 is uiteengezet – dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het thans geclaimde schilderij ten tijde van de verwerving door de Dienststelle Mühlmann in 1941 in eigendom toebehoorde aan Herman Hamburger.
De commissie kent daarom voor de beoordeling van het onderhavige verzoek geen beslissende betekenis toe aan de omstandigheid dat de SNK na de oorlog twee van de op de Plietzsch-lijst genoemde kunstwerken aan Gustaaf Hamburger zou hebben teruggegeven zonder machtiging of toestemming van (de erfgenaam van) Herman Hamburger.

18. Op grond van het vorenstaande meent de commissie dat onvoldoende is komen vast te staan dat het geclaimde schilderij in 1941, ten tijde van de verkrijging door de Dienststelle Mühlmann, in eigendom toebehoorde aan Gustaaf Hamburger. Zij zal daarom adviseren de claim van verzoekster af te wijzen.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de claim van verzoekster af te wijzen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 29 juni 2016 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, R. Herrmann, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten en I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)  (R.A.M. Nachbahr, secretaris)