Beoordeling claim
14. Het verzoek om teruggave betreft een cultuurgoed dat onderdeel is van de NK-collectie. Nu het onderhavige verzoek werd ingediend na 30 juni 2015, dient de commissie over dit verzoek te adviseren ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid’. Ook bij een beoordeling naar deze maatstaven geldt dat pas kan worden geadviseerd tot teruggave van een geclaimd cultuurgoed, indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken, zoals verwoord in de achtste aanbeveling van de Commissie Ekkart uit 2001. Zoals volgt uit de toelichting op deze aanbeveling, wordt sluitend bewijs voor de eigendom niet gevraagd van de (erfgenamen van) de toenmalige eigenaar.
15. De documenten genoemd onder 6 tot en met 8 geven een beschrijving van de vooroorlogse eigendomssituatie van het geclaimde schilderij. Uit het document van 20 mei 1930 volgt dat het geclaimde schilderij toen is verworven van Granaat door de bank, onder meer onder de voorwaarde dat Granaat het diende terug te kopen op het moment dat de bank dit verzocht. Toen de bank daar in 1936 om verzocht en Granaat daartoe niet in staat was, heeft de bank het geclaimde schilderij verkocht aan Herman Hamburger. Dit blijkt uit de door Granaat geciteerde brief van de bank aan hem van 18 juni 1936. Het geclaimde schilderij werd hierna door Granaat bewaard voor Herman Hamburger in het pand Herengracht 512, vanwaar het uiteindelijk door de Dienststelle Mühlmann is meegenomen. Er zijn geen aanwijzingen dat het geclaimde schilderij op dat moment (weer) eigendom was geworden van de bank of van Gustaaf Hamburger.
16. Bij toezending van het feitenoverzicht is aan verzoekster de vraag voorgelegd op grond waarvan zij, hoewel er geen aanwijzingen zijn dat zij erfgenaam is van Herman Hamburger, aanspraak meent te kunnen maken op teruggave van het geclaimde schilderij. Verzoekster heeft in haar reactie gesteld dat de documenten, die betrekking hebben op de naoorlogse teruggaven van andere kunstwerken op de Plietzsch-lijst door de SNK aan Gustaaf Hamburger, een aanwijzing vormen dat de daadwerkelijke eigenaar (verzoekster heeft het over de ‘beneficial owner’) van het thans geclaimde schilderij Gustaaf Hamburger was. Volgens verzoekster is een aantal kunstwerken op de Plietzsch-lijst, met een vergelijkbare herkomstgeschiedenis als het thans geclaimde schilderij, na de oorlog aan Gustaaf Hamburger teruggegeven. Het thans geclaimde schilderij zou daarom nu aan haar moeten worden teruggegeven.
17. Alle schilderijen op de Plietzsch-lijst maakten deel uit van de transactie tussen Siegfried Granaat en de N.V. Hamburger & Co’s Bankierskantoor van 20 mei 1930. Van vijf schilderijen hiervan wordt hierboven beschreven wat er na de oorlog mee is gebeurd. Het ‘groot stilleven’ door De Heem, en de schilderijen door Kalf en Van Mieris zijn door de SNK teruggegeven aan Gustaaf Hamburger, maar pas nadat de erfgenaam van Herman Hamburger, Gilbert Hamburger, daarvoor een machtiging of toestemming had gegeven. Het ‘stilleven’ door De Heem en het schilderij door Hendrik Pot zijn teruggegeven aan Gustaaf Hamburger. Of Gilbert Hamburger ook voor deze teruggaven toestemming heeft verleend, is niet bekend.
Hoewel dus vijf werken op de Plietzsch-lijst met een vergelijkbare herkomstgeschiedenis als het thans geclaimde schilderij na de oorlog zijn teruggegeven aan Gustaaf Hamburger, vormt het feit dat voor de teruggave van drie van deze werken machtiging of toestemming vereist was van Gilbert Hamburger juist een aanwijzing dat deze werken kennelijk niet werden beschouwd als eigendom van Gustaaf Hamburger. Voorts is de commissie van oordeel – zoals onder de nummers 9 en 10 is uiteengezet – dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het thans geclaimde schilderij ten tijde van de verwerving door de Dienststelle Mühlmann in 1941 in eigendom toebehoorde aan Herman Hamburger.
De commissie kent daarom voor de beoordeling van het onderhavige verzoek geen beslissende betekenis toe aan de omstandigheid dat de SNK na de oorlog twee van de op de Plietzsch-lijst genoemde kunstwerken aan Gustaaf Hamburger zou hebben teruggegeven zonder machtiging of toestemming van (de erfgenaam van) Herman Hamburger.
18. Op grond van het vorenstaande meent de commissie dat onvoldoende is komen vast te staan dat het geclaimde schilderij in 1941, ten tijde van de verkrijging door de Dienststelle Mühlmann, in eigendom toebehoorde aan Gustaaf Hamburger. Zij zal daarom adviseren de claim van verzoekster af te wijzen.