De jaren 1970: discussie over de eigendom
In de periode 1959-1981 hebben leden van de familie Hamburger diverse procedures aangespannen tegen de Duitse Staat; persoonlijk en namens de N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel in liquidatie. Uit documentatie over deze procedures blijkt dat de ‘collectie Granaat-Hamburger’, waaronder het kunstwerk van Moeyaert, gedurende enkele jaren onderwerp van onderzoek en discussie was.
In het kader van een van deze procedures stuurde de advocaat van de familie Hamburger, Werner Diamand, op 21 augustus 1970 lijsten met kunstobjecten aan de Wiedergutmachungsämter von Berlin. Op een lijst waarvan de titel is weggeknipt, bevindt zich de vermelding ‘C. Mooyaart, Biblische Vorstellung’. Een brief van 20 augustus 1970 van Hambo-medewerker Hubert Bok aan Diamand maakt inzichtelijk waarom deze aanpassing was gedaan. Bok had de advocaat verzocht om de titel ‘Eigentum des Herrn Herman Hamburger, Bordeaux’ van de betreffende lijst te verwijderen ‘teneinde later onnodige uiteenzettingen te voorkomen’. Want, lichtte hij toe aan Diamand, ‘zoals U reeds bekend, dienden deze voorwerpen als zekerheid voor de verplichtingen van Granaat tegenover onze Bank en trad de Heer Herman Hamburger slechts als trustee voor ons op.’
Uit dossieraantekeningen kan worden afgeleid dat de Duitse autoriteiten daarna enkele jaren wachtten op een deskundigenverklaring van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD; voorloper van het NIOD). RIOD-onderzoeker Hans van der Leeuw signaleerde in een brief aan Diamand van 14 november 1973 dat nog diverse zaken opgehelderd dienden te worden, in het bijzonder de eigendomssituatie van de ‘collectie Granaat-Hamburger’: ‘Behalve de hier genoemde vragen betreffende de roof van kunstwerken tijdens de bezetting en de gedeeltelijke recuperatie na de oorlog zijn er nog andere vragen, die opgelost dienen te worden. In de eerste plaats betreffen die de eigendom van het geroofde. Voor zover mr. G. Hamburger of de N.V. tot uitoefening van de kunsthandel de beroofden zijn, rijzen er geen problemen. Die zijn er echter met name wel bij de collectie Granaat-Hamburger. U zoudt m.i. zo volledig mogelijk moeten worden ingelicht omtrent de status van deze collectie.’
Op 1 april 1974 verklaarde Hubert Bok – die in de jaren zeventig liquidateur van de kunsthandel was – schriftelijk aan Werner Diamand: ‘De oorspronkelijk door de Heer S. Granaat aan de Bank als zekerheid gegeven kunstverzameling werd later, in het jaar 1936 (acten aanwezig) in overleg met hem door de Heer Alex Hamburger in eigendom verkregen (door verkoop dezer verzameling door de Heer Granaat aan Alex. Hamburger). […] Als trustee bij deze transactie trad daarbij op de Heer Herman Hamburger (directeur van de Kunsthandel), die dan ook bij het uitbreken van de oorlog als eigenaar der kunstverzameling bij Granaat bekend stond.’
Op 1 november 1978 meldde Werner Diamand aan het Landgericht Berlin dat er schikkingsonderhandelingen hadden plaatsgevonden, waarbij de partijen – de familie Hamburger en de Duitse Staat – overeengekomen waren om het RIOD onderzoek te laten verrichten naar een aantal openstaande vragen en dat dit onderzoek op het moment van schrijven nog gaande was. Op 1 december 1978 schreef een Duitse ambtenaar in een brief aan Diamand dat ten aanzien van de collectie Granaat-Hamburger onduidelijk was ‘wem die Gegenstände gehört haben’.
In het bij het NIOD berustende archief van Hans van der Leeuw bevinden zich verschillende conceptversies van een deskundigenbericht door Van der Leeuw met als datum 22 december 1978. In een van die versies schrijft Van der Leeuw over de verzameling Granaat-Hamburger dat deze ‘von einem Herrn S. Granaat, Heerengracht 512 in Amsterdam bereits 1930/31 an Hamburger & Co’s Bankierskantoor sicherungsübereignet wurde und später in das uneingeschränkte Eigentum der Hamburger-Gruppe überging.’
In een tweede conceptversie schrijft Van der Leeuw dat de verzameling Granaat-Hamburger ‘von einem Herrn S. Granaat, Heerengracht 512 in Amsterdam bereits 1930/31 an Hamburger & Co’s Bankierskantoor sicherungsübereignet wurde und 1936 in das Eigentum des Herrn Alexander Hamburger, des Vaters der Herren Albert und Gustaaf Hamburger, überging. Die diesbezüglichen Verträge sind noch vorhanden, ich konnte sie einsehen.’
In Van der Leeuws archief bevindt zich tevens een afschrift of concept van een deskundigenbericht van 17 mei 1979 aan de Duitse autoriteiten, waarin Van der Leeuw opnieuw schrijft dat de verzameling Granaat-Hamburger in 1936 eigendom werd van Alexander Hamburger.
Aan het einde van de jaren zeventig deed de Duitse overheid een schikkingsvoorstel in het kader van twee procedures van Gustaaf Hamburger en van de N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel: een schadebedrag van DM 41.000 inzake Gustaaf Hamburger / Duitse Staat en DM 53.000 inzake N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel i.l. / Duitse Staat. Uit de inhoud van het dossier is af te leiden dat een betaling op basis van deze bedragen naar alle waarschijnlijkheid heeft plaatsgevonden.