Spring naar content
Advies inzake Herman Hamburger

Herman Hamburger

Dossiernummer: RC 1.193

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 18 september 2023

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK3401 – God verschijnt aan Abraham te Sichem door Nicolaes Moeyaert (foto: Museum Catharijneconvent)

  • NK 3401 - God verschijnt aan Abraham te Sichem door C.N. Moeyaert (foto: Museum Catharijneconvent)

Samenvatting advies inzake Herman Hamburger

De Restitutiecommissie heeft een verzoek beoordeeld tot teruggave van het schilderij God verschijnt aan Abraham te Sichem door Nicolaes (Claes) Moeyaert, dat zich in de Nederlands Kunstbezit (NK)-collectie van het Rijk bevindt. Op grond van onderzoek door het Expertisecentrum Restitutie (ECR) oordeelt de commissie dat het in hoge mate aannemelijk is dat het kunstwerk afkomstig is uit de particuliere collectie van de Joodse kunsthandelaar en -verzamelaar Herman Hamburger. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat Hamburger het bezit van het schilderij onvrijwillig heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Onderzoek heeft uitgewezen dat Herman Hamburger het werk van Moeyaert in 1936 verwierf. Omdat Hamburger zich tijdens de bezetting in het buitenland bevond, verklaarden de Duitse autoriteiten zijn in Nederland aanwezige goederen tot ‘vijandelijk vermogen’. Zo kon de Dienststelle Mühlmann, een Duitse rooforganisatie, het kunstwerk in 1941 door middel van gedwongen verkoop bemachtigen. De Dienstelle Mühlmann verkocht en leverde het doek vervolgens door naar Duitsland ten behoeve van Hitlers Führermuseum. Na de oorlog werd het gerecupereerd naar Nederland en opgenomen in de NK-collectie.

De commissie heeft de Staatssecretaris Cultuur en Media geadviseerd het schilderij God verschijnt aan Abraham te Sichem aan de erfopvolger van Herman Hamburger te restitueren.

Advies inzake Herman Hamburger

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) op 24 september 2021 verzocht om advies uit te brengen. Dit advies heeft betrekking op het verzoek van XX (hierna: verzoeker) tot teruggave van het schilderij God verschijnt aan Abraham te Sichem door Nicolaes Moeyaert. Het kunstwerk maakt onder inventarisnummer NK 3401 deel uit van de Nederlands Kunstbezit-collectie van de Nederlandse Staat (hierna: de NK-collectie) en bevindt zich sinds 1976 in Museum Catharijneconvent, inv.nr. RMCC S.23. Het schilderij van Moeyaert is eerder (mede) onderwerp geweest van twee restitutieverzoeken (RC 1.160 en RC 1.155) die in 2016 zijn afgewezen. Destijds was volgens de Restitutiecommissie onvoldoende aannemelijk dat het kunstwerk toebehoorde aan respectievelijk Gustaaf Hamburger en Siegfried Granaat.

1.    Het verzoek

Bij brief van 24 september 2021 heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) namens de minister de commissie verzocht om advies uit te brengen met betrekking tot teruggave van het schilderij. Aanleiding hiervoor is het verzoek van XX aan de minister zoals opgenomen in een brief van 13 augustus 2021, waarin hij verklaart de enige erfgenaam te zijn van de voormalige eigenaar. Het schilderij zou oorspronkelijk eigendom zijn geweest van de ondernemer en kunsthandelaar Herman Hamburger.

2.    De procedure en het toepasselijke beoordelingskader

De commissie heeft verzoeker bij brief van 1 november 2021 geïnformeerd over het adviesverzoek van de minister en bij brief van 11 februari 2022 ingelicht over de procedure en het reglement van de commissie. De commissie heeft kennisgenomen van alle door verzoeker en de RCE overgelegde stukken. Zij heeft afschriften van alle stukken aan verzoeker en de RCE gezonden. Daarnaast heeft de commissie het Expertisecentrum Restitutie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (hierna: ECR) verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het hierna te noemen onderzoeksrapport.

Chronologisch overzicht van acties van de commissie en reacties daarop

  • Bij brief van 13 augustus 2021 heeft verzoeker de minister verzocht om restitutie van het schilderij, dat zich op dit moment bevindt in Museum Catharijneconvent te Utrecht. Op 24 september 2021 heeft de RCE namens de minister de commissie verzocht haar over dit verzoek te adviseren.
  • Op 11 februari 2022 heeft de commissie het ECR verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een concept-onderzoeksrapport dat bij brief van 17 augustus 2022 aan de RCE en aan verzoeker is toegestuurd voor feitelijke aanvulling en/of commentaar. De RCE heeft op 28 september 2022 hierop gereageerd en verzoeker op 12 oktober 2022. Naar aanleiding van deze reacties heeft het ECR het concept-onderzoeksrapport op diverse punten aangepast. Daarnaast zijn de reacties op het concept-onderzoeksrapport en een selectie van de relevante correspondentie als bijlagen bij de aangepaste conceptversie gevoegd, die op 7 november 2022 aan de commissie is toegezonden.
  • Op 2 december 2022 is het definitieve onderzoeksrapport vastgesteld. Verzoeker heeft hier, ook na een herinnering van 9 februari 2023, niet meer op gereageerd; de RCE heeft gereageerd bij e-mail van 20 december 2022.
  • De commissie heeft op 27 juli 2023 haar advies in concept toegezonden en gevraagd of er behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling. RCE heeft op 31 juli 2023 gereageerd met een kleine tekstuele aanpassing in het conceptadvies en met betrekking tot een mondelinge behandeling aangegeven zich te voegen naar de wensen van verzoeker. Verzoeker heeft bij e-mail van 31 augustus 2023 laten weten geen opmerkingen bij het conceptadvies en evenmin behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.

3.    Vaststelling van de feiten

De commissie stelt op grond van het feitenonderzoek dat in deze zaak is verricht de volgende feiten vast.

De familie Hamburger

De Joodse ondernemer en kunsthandelaar Herman Hamburger werd op 12 november 1879 geboren te Utrecht als jongste zoon in een gezin met zeven broers: Alexander (1858-1943), David (1860-onbekend), Abraham (1862-1934), Isaac/Izaak (1864-1951), Daniel (1868-1959), Willem (1871-onbekend) en Jacob (1875-1918). Hij trouwde op 4 juni 1920 met Simonne Marie Heumann. Op 23 juni 1921 werd hun enige zoon Gilbert Hamburger geboren. Kort daarna, op 2 juli 1921, overleed Simonne Marie Hamburger-Heumann. Herman Hamburger en zijn broers vestigden zich in de loop der jaren in Frankrijk. Zij waren actief in een groot aantal ondernemingen, waarbij de bank Daniel Hamburger & Co – in de late negentiende eeuw opgericht door Hermans broer Daniel – een centrale rol speelde. Vanaf 1920 zetten hun twee neven Gustaaf en Albert Hamburger (zonen van Alexander Hamburger) deze bank voort onder de naam Hamburger & Co Bankierskantoor, ook wel Hambo genoemd. Via (vermogens)beheer en deelneming waren leden van de familie Hamburger betrokken in de talrijke dochterondernemingen van de bank.

De Hamburgers bezaten ook een kunsthandel, de N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel. De onderneming was gevestigd op de Herengracht 551 in Amsterdam. De formele directie lag in handen van Albert Hamburger en zijn oom Isaac, terwijl Herman commissaris bij het bedrijf was en het in de dagelijkse praktijk leidde. Samen met andere familieleden was Herman onder de naam Hamburger Frères eveneens actief als kunsthandelaar te Parijs.

Herman Hamburger en zijn zoon Gilbert overleefden beiden de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk. Ook Isaac Hamburger overleefde de oorlog. Albert Hamburger werd opgepakt in Amsterdam en gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij op of omstreeks 22 oktober 1943 is vermoord. Gustaaf Hamburger wist Nederland te ontvluchten en vestigde zich in de Verenigde Staten.

Na de oorlog nam Herman Hamburger de leiding van de kunsthandel weer op zich. Hij overleed in 1948 op 69-jarige leeftijd in Amsterdam.

Herkomstgeschiedenis van het schilderij NK 3401

Het geclaimde kunstwerk betreft een groot olieverfschilderij op doek door Nicolaes (Claes) Corneliszoon Moeyaert met afmetingen 102 x 168 cm, getiteld God verschijnt aan Abraham te Sichem. Het werk is gesigneerd en gedateerd 1628 en is onderdeel van de NK-collectie onder inventarisnummer NK 3401. Het bevindt zich momenteel in Museum Catharijneconvent te Utrecht.

Uit onderzoek is gebleken dat het schilderij tussen 1864 en 1905 deel uitmaakte van de collectie van Werner Dahl in Düsseldorf. Het kwam in 1905 onder de hamer bij veilinghuis Frederik Muller & Co in Amsterdam. Uit documentatie is verder naar voren gekomen dat het schilderij in 1911 in bezit was van David Granaat te Amsterdam en later van zijn zoon Siegfried Granaat, die een kunsthandel bezat. Siegfried Granaat was tevens eigenaar van het pand waarin Hambo gehuisvest was, Herengracht 579 in Amsterdam. In zijn eigen woonhuis aan de Herengracht 512 bewaarde hij een grote kunstcollectie, waaronder het schilderij van Moeyaert in de eetkamer van het pand.

In 1930 veranderde de eigendomssituatie van het kunstwerk toen Siegfried Granaat het, samen met tientallen andere kunstvoorwerpen, verkocht aan Hambo voor een totaalbedrag van NLG 40.305. Bij de transactie stelden de partijen een overeenkomst op die onder meer bepaalde dat de voorwerpen bij Granaat in bewaring bleven onder de voorwaarde dat hij ze aan Hambo zou uitleveren wanneer de bank daarom verzocht. Ook kon Hambo Granaat verplichten de goederen geheel of gedeeltelijk terug te kopen tegen de betaalde prijs. Als Granaat niet aan die verplichting kon voldoen, kon de bank de kunstwerken zonder gerechtelijke interventie laten veilen of onderhands verkopen.

In 1936 verzocht Hambo Granaat om de kunstvoorwerpen, waaronder het schilderij van Moeyaert, terug te kopen. Toen Granaat hiertoe niet in staat bleek, verkocht Hambo de collectie door aan Herman Hamburger. Dat blijkt onder meer uit correspondentie tussen Granaat en Hambo uit datzelfde jaar, waarin wordt gesteld dat Hambo de werken heeft verkocht ‘aan den Heer Herman Hamburger, Parijs’. Blijkens een op 18 juni 1936 opgestelde verklaring bleven de betreffende werken ook ditmaal in bewaring bij Siegfried Granaat ‘voor den Heer Herman Hamburger, Parijs, 121 Avenue de Wagram’.

Deze gang van zaken wordt bevestigd in een schrijven d.d. 4 februari 1941 van de advocaat  J. Jolles aan de inmiddels Duitse beheerder van Granaats bezittingen: ‘[…] dann folgte der Verkauf an Herrn Herman Hamburger, damals wohnhaft in Paris, Avenue Wagram 121. […] Die Abrechnung zwischen Hamburger & Co’s Bankierskantoor und Granaat fand statt am 18. Juni 1936. Das Ende vom Lied war also dass […] Herr Herman Hamburger das freie Eigentum der Gegenstände bekam. Die Gegenstände wurden von Herman Hamburger, ganz oder teilweise, im Hause Heerengracht 512 gelassen, wo dieselbe noch sind.’

Het kunstwerk tijdens de bezetting

Op grond van verordening 26/1940 van 24 juni 1940 beschouwde de Duitse bezetter het in Nederland aanwezige vermogen van de in Frankrijk verblijvende Herman Hamburger als ‘vijandelijk vermogen’ dat opgeëist kon worden. Datzelfde gold voor de bezittingen van Siegfried Granaat, die kort na de Duitse inval naar Engeland wist te vluchten. Hiermee vielen hun goederen al vroeg in de oorlog in handen van het naziregime.

Op 23 november 1940 werd op grond van bovengenoemde verordening C.H. Oldach tot Verwalter benoemd over het vermogen van Siegfried Granaat. In de periode daarna maakte Oldach een inventarisatie van de eigendomssituatie van de zaken in Granaats huis. Op 19 februari 1941 stuurde hij een rapportage aan het Generalreferat Feindvermögen van het Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft. Hij voegde daarbij een inboedellijst en vermeldde dat daaruit ondubbelzinnig bleek welke huisraad en kunstwerken aan Herman Hamburger toebehoorden en welke aan Granaat. De lijst noemt het schilderij van Moeyaert als eigendom van Herman Hamburger.

Op 26 februari 1941 schreef een ambtenaar van de Abteilung Feindvermögen aan Oldach dat hij van plan was om het beheer over Siegfried Granaat, die failliet bleek, te beëindigen. Hij verzocht Oldach om voor die tijd contact op te nemen met de Dienststelle Mühlmann, een Duitse roofinstelling, zodat die organisatie een keuze kon maken uit de kunstwerken van Herman Hamburger. Dat deed Oldach en op 12 mei 1941 meldde Eduard Plietsch van de Dienststelle Mühlmann zich bij Granaats pand aan de Herengracht. Uit correspondentie blijkt dat Plietzsch daar tien schilderijen uit het bezit van Herman Hamburger selecteerde, waaronder het werk van Moeyaert.

Op 9 september 1941 kwam vervolgens een overeenkomst tot stand tussen enerzijds mr. S. Zadoks als bewindvoerder over Siegfried Granaat en anderzijds Herman Hamburger; waarbij Hambo-medewerker Hubert Bok optrad als vertegenwoordiger van Hamburger, ‘wiens woon- en verblijfplaats onbekend zijn’. Deze overeenkomst vermeldde onder meer ‘dat [Herman] Hamburger aan Granaat een aantal hem in eigendom toebehoorende goederen in bewaring heeft gegeven, welke goederen zich bevonden in het door Granaat bewoonde perceel aan de Heerengracht 512 te Amsterdam. […] dat het partijen bekend is, dat de “Kunstreferent” Dr. Plietzsch naar diens opgave de navolgende aan Hamburger toebehoorende 10 schilderijen uit het perceel Heerengracht heeft verwijderd […].’ Hierna volgde een opsomming van de tien schilderijen, waaronder het werk van Moeyaert.

De Dienststelle Mühlmann verkocht de Moeyaert voor RM 13.270 door aan de Sonderauftrag Linz, de rooforganisatie die zich bezighield met verwervingen voor Hitlers toekomstige Führermuseum in het Oostenrijkse Linz. De Dienststelle maakte voor deze verkoop een omgerekend bedrag van HFL 10.000 over aan de onder Duits beheer staande N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel.

Na de oorlog zou Herman Hamburger een klacht indienen bij de Nederlandse autoriteiten tegen Hubert Bok, de werknemer die betrokken was geweest bij de verkoop van Hamburgers kunstwerken. Dit leidde tot een onderzoek in verband met verdenking van collaboratie. Uit het dossier kan worden afgeleid dat Hamburger de klacht heeft ingetrokken.

Het schilderij na de bevrijding

In het archief van de SNK zijn meerdere (interne) aangifteformulieren aangetroffen die betrekking hebben op het geclaimde schilderij van Moeyaert:

  • Een door Herman Hamburger ingevuld aangifteformulier van 31 oktober 1945. Op dit formulier, met nummer 3390, is door middel van doorhalingen aangegeven dat het werk oorspronkelijk in bewaring was van S. Granaat en door gedwongen verkoop in bezit was gekomen van ‘Muehlmann’.
  • Een intern aangifteformulier van 6 oktober 1945, waarschijnlijk opgesteld door een SNK-medewerker. Op dit formulier is aangegeven dat het schilderij oorspronkelijk in bezit was van Siegfried Granaat en door confiscatie in bezit was gekomen van de Dienststelle Mühlmann.
  • Een intern aangifteformulier van 3 december 1945, waarschijnlijk opgesteld door een SNK-medewerker en gezien de verwijzing naar aangifte-nummer 3390 waarschijnlijk opgesteld aan de hand van informatie uit de hierboven genoemde aangifte van Herman Hamburger. Op het formulier is aangegeven dat het werk oorspronkelijk in bezit was van ‘Albert Hamburger, Waldeck Pyrmontlaan 20, Amsterdam Z., echter in bewaring bij
    Granaat, Heerengracht 512, Amsterdam C.’ en door gedwongen verkoop in bezit was gekomen van ‘Dr. Mühlmann’. Het is onbekend op grond waarvan de SNK de naam Albert Hamburger aan het werk heeft gekoppeld. Uit een ongedateerde naoorlogse notitie van het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (Hergo; de opvolger van de SNK) blijkt dat deze informatie volgens Gustaaf Hamburger en zijn zaakwaarnemer
    R.G. Somers onjuist was.

Het kunstwerk van Moeyaert werd pas in 1957 gerecupereerd naar Nederland, waarna het in de NK-collectie van de Staat belandde. Of familieleden van de recuperatie op de hoogte zijn gesteld, is onbekend. Het werk is in 1976 door het Rijk bij Museum Catharijneconvent te Utrecht geplaatst alwaar het zich nog steeds bevindt.

Gilbert Hamburger, Gustaaf Hamburger en de SNK/Hergo

In de in het SNK-archief aangetroffen correspondentie van (erven van) Herman Hamburger wordt nergens specifiek melding gemaakt van het kunstwerk van Moeyaert. Mogelijk houdt dat verband met het feit dat het schilderij pas in 1957 terugkeerde naar Nederland. Wel is gecorrespondeerd over enkele andere werken die de Dienststelle Mühlmann zich toe-eigende uit de door Granaat beheerde collectie van Herman Hamburger en die na de oorlog werden gerecupereerd. Op 24 september 1949 schreef Hermans zoon Gilbert Hamburger vanuit Londen een brief aan de SNK waarin hij over twee schilderijen van Jan Davidsz. de Heem en Willem Kalf stelde dat ze ‘door mijn vader, wijlen Herman Hamburger worden gereclameerd’. Hij verklaarde verder ‘als eenig erfgenaam van wijlen Herman Hamburger, dat vorengenoemde schilderijen deel uitmaakten van de collectie Granaat welke omstreeks 1936 door wijlen Herman Hamburger werd aangekocht in opdracht van Mr. G. Hamburger en dat hij ermede accoord is, dat de bedoelde schilderijen door uwe Stichting ter beschikking van mr. G. [Gustaaf] Hamburger gesteld worden.’ Uit een brief van Gustaaf Hamburger aan de SNK uit diezelfde tijd blijkt dat Gilbert Hamburger hem had gemachtigd om de twee schilderijen in ontvangst te nemen.

Op 5 december 1952 schreef een medewerker van Hergo een brief aan Hamburger & Co’s Bankierskantoor waarin hij meldde dat zijn bureau een mansportret van Van Mieris in handen had: ‘In mijn documentatie vind ik een aangiftebiljet van Herman Hamburger, eveneens van Mieris: “Mansportret”, waarop is aangegeven, dat de afmetingen “klein” zijn, en bovendien vind ik in mijn documentatie, dat dit schilderij zou zijn verkocht voor M.3000.-., welk bedrag bij de Deutsche Revisions- und Treuhand A.G. zou zijn gestort. Gaarne zal ik van U vernemen, of de Heer Herman Hamburger meent, recht op rechtsherstel te hebben, in welk geval mij bewijs van vroeger eigendom zou moeten worden geleverd, terwijl in geval van teruggave o.a. het verkoopbedrag aan mijn Bureau zou moeten worden overgedragen.’

De eerdergenoemde ongedateerde notitie van Hergo vermeldt over het portret van Van Mieris: ‘Volgens onze gegevens behoorde het schilderij aan HERMAN Hamburger; was in bewaring bij Granaat. […] HERMAN Hamburger is dood en Gilbert zou zijn zoon zijn en enige erfgenaam. Uit het dossier blijkt, dat in het verleden al eens een schilderij is teruggegeven, waarbij de zoon verklaarde dat het schilderij eigendom was en kon worden uitgeleverd aan Mr. Gustaaf Hamburger. Met Somers afgesproken, dat hij naar de zoon in Parijs zal schrijven en dat wij dan een verklaring krijgen, dat dit ook voor dit schilderij het geval is.’

Op 7 september 1953 schreef Hambo aan Hergo over de Van Mieris: ‘Voorts zenden wij U ingesloten een verklaring van de Heer Gilbert Hamburger, enige zoon en erfgenaam van wijlen de Heer Herman Hamburger, betreffende vrijgave van het schilderij ten behoeve van de Heer Gustaaf Hamburger.’

Kort daarop stelde Gustaaf Hamburger dat hij de oorspronkelijke eigenaar was van de Van Mieris. Dat blijkt uit een eenzijdige verklaring van 9 oktober 1953, waarin Gustaaf aangeeft dat ‘vóór dat het voormelde schilderij [van Van Mieris] in handen der Duitsers is gekomen, hij enig rechtmatig eigenaar daarvan was’. Deze verklaring liet hij op 16 november 1953 registreren bij een belastingkantoor. Enkele weken daarvoor, op 23 oktober 1953, machtigde hij Hambo om het mansportret van Van Mieris voor hem in ontvangst te nemen, wat gebeurde op 16 december 1953.

De jaren 1970: discussie over de eigendom

In de periode 1959-1981 hebben leden van de familie Hamburger diverse procedures aangespannen tegen de Duitse Staat; persoonlijk en namens de N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel in liquidatie. Uit documentatie over deze procedures blijkt dat de ‘collectie Granaat-Hamburger’, waaronder het kunstwerk van Moeyaert, gedurende enkele jaren onderwerp van onderzoek en discussie was.

In het kader van een van deze procedures stuurde de advocaat van de familie Hamburger, Werner Diamand, op 21 augustus 1970 lijsten met kunstobjecten aan de Wiedergutmachungsämter von Berlin. Op een lijst waarvan de titel is weggeknipt, bevindt zich de vermelding ‘C. Mooyaart, Biblische Vorstellung’. Een brief van 20 augustus 1970 van Hambo-medewerker Hubert Bok aan Diamand maakt inzichtelijk waarom deze aanpassing was gedaan. Bok had de advocaat verzocht om de titel ‘Eigentum des Herrn Herman Hamburger, Bordeaux’ van de betreffende lijst te verwijderen ‘teneinde later onnodige uiteenzettingen te voorkomen’. Want, lichtte hij toe aan Diamand, ‘zoals U reeds bekend, dienden deze voorwerpen als zekerheid voor de verplichtingen van Granaat tegenover onze Bank en trad de Heer Herman Hamburger slechts als trustee voor ons op.’

Uit dossieraantekeningen kan worden afgeleid dat de Duitse autoriteiten daarna enkele jaren wachtten op een deskundigenverklaring van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD; voorloper van het NIOD). RIOD-onderzoeker Hans van der Leeuw signaleerde in een brief aan Diamand van 14 november 1973 dat nog diverse zaken opgehelderd dienden te worden, in het bijzonder de eigendomssituatie van de ‘collectie Granaat-Hamburger’: ‘Behalve de hier genoemde vragen betreffende de roof van kunstwerken tijdens de bezetting en de gedeeltelijke recuperatie na de oorlog zijn er nog andere vragen, die opgelost dienen te worden. In de eerste plaats betreffen die de eigendom van het geroofde. Voor zover mr. G. Hamburger of de N.V. tot uitoefening van de kunsthandel de beroofden zijn, rijzen er geen problemen. Die zijn er echter met name wel bij de collectie Granaat-Hamburger. U zoudt m.i. zo volledig mogelijk moeten worden ingelicht omtrent de status van deze collectie.’

Op 1 april 1974 verklaarde Hubert Bok – die in de jaren zeventig liquidateur van de kunsthandel was – schriftelijk aan Werner Diamand: ‘De oorspronkelijk door de Heer S. Granaat aan de Bank als zekerheid gegeven kunstverzameling werd later, in het jaar 1936 (acten aanwezig) in overleg met hem door de Heer Alex Hamburger in eigendom verkregen (door verkoop dezer verzameling door de Heer Granaat aan Alex. Hamburger). […] Als trustee bij deze transactie trad daarbij op de Heer Herman Hamburger (directeur van de Kunsthandel), die dan ook bij het uitbreken van de oorlog als eigenaar der kunstverzameling bij Granaat bekend stond.’

Op 1 november 1978 meldde Werner Diamand aan het Landgericht Berlin dat er schikkingsonderhandelingen hadden plaatsgevonden, waarbij de partijen – de familie Hamburger en de Duitse Staat – overeengekomen waren om het RIOD onderzoek te laten verrichten naar een aantal openstaande vragen en dat dit onderzoek op het moment van schrijven nog gaande was. Op 1 december 1978 schreef een Duitse ambtenaar in een brief aan Diamand dat ten aanzien van de collectie Granaat-Hamburger onduidelijk was ‘wem die Gegenstände gehört haben’.

In het bij het NIOD berustende archief van Hans van der Leeuw bevinden zich verschillende conceptversies van een deskundigenbericht door Van der Leeuw met als datum 22 december 1978. In een van die versies schrijft Van der Leeuw over de verzameling Granaat-Hamburger dat deze ‘von einem Herrn S. Granaat, Heerengracht 512 in Amsterdam bereits 1930/31 an Hamburger & Co’s Bankierskantoor sicherungsübereignet wurde und später in das uneingeschränkte Eigentum der Hamburger-Gruppe überging.’

In een tweede conceptversie schrijft Van der Leeuw dat de verzameling Granaat-Hamburger ‘von einem Herrn S. Granaat, Heerengracht 512 in Amsterdam bereits 1930/31 an Hamburger & Co’s Bankierskantoor sicherungsübereignet wurde und 1936 in das Eigentum des Herrn Alexander Hamburger, des Vaters der Herren Albert und Gustaaf Hamburger, überging. Die diesbezüglichen Verträge sind noch vorhanden, ich konnte sie einsehen.’

In Van der Leeuws archief bevindt zich tevens een afschrift of concept van een deskundigenbericht van 17 mei 1979 aan de Duitse autoriteiten, waarin Van der Leeuw opnieuw schrijft dat de verzameling Granaat-Hamburger in 1936 eigendom werd van Alexander Hamburger.

Aan het einde van de jaren zeventig deed de Duitse overheid een schikkingsvoorstel in het kader van twee procedures van Gustaaf Hamburger en van de N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel: een schadebedrag van DM 41.000 inzake Gustaaf Hamburger / Duitse Staat en DM 53.000 inzake N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel i.l. / Duitse Staat. Uit de inhoud van het dossier is af te leiden dat een betaling op basis van deze bedragen naar alle waarschijnlijkheid heeft plaatsgevonden.

4.    Inhoudelijke beoordeling van het restitutieverzoek

De commissie heeft vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten uit § 1 a t/m e van het Beoordelingskader en zij daarmee het verzoek inhoudelijk in behandeling kan nemen.

Gelet op § 2 van het Beoordelingskader moet de commissie beoordelen of in hoge mate aannemelijk is dat het schilderij NK 3401 eigendom is geweest van Herman Hamburger en op grond van § 3 of voldoende aannemelijk is dat het bezit van het schilderij onvrijwillig is verloren door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Hiertoe overweegt de commissie het volgende:

Eigendomsvereiste (§ 2 van het Beoordelingskader)

De bij het onderzoek aangetroffen documentatie uit de jaren dertig en veertig wijst erop dat Herman Hamburger sinds 1936 rechtmatig eigenaar was van het schilderij God verschijnt aan Abraham te Sichem van Nicolaes Moeyaert. Het werk bleef na de aankoop in de woning van Siegfried Granaat aan de Herengracht 512 in Amsterdam. Dat Herman Hamburger tijdens de Duitse bezetting van Nederland nog steeds eigenaar was van het kunstwerk, blijkt uit berichten van de advocaat J. Jolles en de Verwalter C.H. Oldach, alsmede uit een overeenkomst tussen mr. S. Zadoks en de zich in Frankrijk bevindende Herman Hamburger; alle opgesteld in 1941. Kort na de oorlog vulde Herman Hamburger bovendien SNK-formulieren in voor het werk van Moeyaert en andere werken met een vergelijkbare herkomst. Na zijn dood in 1948 gaf zijn zoon Gilbert Hamburger machtigingen af tot vrijgave van enkele van deze werken en verklaarde hij dat zijn vader ze omstreeks 1936 had aangekocht. Ook de ongedateerde interne notitie van Hergo wijst erop dat de eigendom van de Moeyaert bij Herman Hamburger berustte. Uit deze notitie over een schilderij met een vergelijkbare herkomst, waarin Herman als voormalig eigenaar naar voren komt, blijkt dat contact was opgenomen met R.G. Somers, de zaakwaarnemer van Gustaaf Hamburger (‘Met Somers afgesproken, dat hij naar de zoon in Parijs zal schrijven en dat wij dan een verklaring krijgen, dat dit ook voor dit schilderij het geval is.’) Deze betrokkenheid van Somers wijst erop dat van de zijde van Gustaaf toen nog werd bevestigd dat de eigendom bij (de tak van) Herman Hamburger lag.

Hoewel later wel is gesteld dat Herman Hamburger geen rechtmatig eigenaar zou zijn geweest van (onder andere) het kunstwerk van Moeyaert, maar enkel als ‘trustee’ optrad, is er volgens de commissie onvoldoende grond om deze lezing te kunnen volgen. De Nederlandse wet kent de figuur van de ‘trust’ niet; zodat naar Nederlands recht geen trust kan worden gevormd. Voorts zou het in de lijn der verwachting hebben gelegen, dat wanneer Herman Hamburger het kunstwerk in 1936 niet op persoonlijke titel zou hebben gekocht, dit nader zou zijn gespecificeerd in de relevante bronnen uit de jaren dertig en veertig. De commissie kent aan de aangetroffen contemporaine bronnen; afkomstig uit de tijd waarin Herman Hamburger nog leefde, meer gewicht toe dan aan bronnen van later datum, zoals genoemde eenzijdige eigendomsverklaring van Gustaaf Hamburger uit 1953 en de soms tegenstrijdige documentatie rond de schadeclaims bij de Duitse Staat. Hermans zoon Gilbert Hamburger verklaarde in 1949 weliswaar dat de aankoop door zijn vader in 1936 ‘in opdracht van
Mr. G. Hamburger’ was geweest, maar een dergelijke opdracht verandert niets aan het feit dat zijn vader door de transactie eigenaar was geworden.

Op grond van deze gegevens komt de commissie tot het oordeel dat het in hoge mate aannemelijk is dat het kunstwerk afkomstig is uit de particuliere collectie van Herman Hamburger. Dit betekent dat is voldaan aan het eigendomsvereiste van § 2 van het beoordelingskader.

Dit heeft tot gevolg dat de commissie nu de vraag moet beoordelen of er ten aanzien van het kunstwerk sprake is geweest van onvrijwillig bezitsverlies door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Onvrijwillig bezitsverlies (§ 3 van het beoordelingskader)

Vast is komen te staan dat het kunstwerk God verschijnt aan Abraham te Sichem van Nicolaes Moeyaert in 1941 in handen is gevallen is van de Dienststelle Mühlmann, om daarna te worden doorverkocht ten behoeve van Hitlers Führermuseum. Herman Hamburger bevond zich tijdens de bezetting in het buitenland en viel volgens de naziwetten onder verordening 26/1940, die zijn vermogen tot ‘vijandelijk vermogen’ bestempelde. Op basis daarvan kon de Dienststelle Mühlmann het kunstwerk door middel van gedwongen verkoop bemachtigen.

Nu volgens de commissie in hoge mate aannemelijk is dat het werk sinds 1936 particulier eigendom was van Herman Hamburger, en Hamburger Joods was, geldt het uitgangspunt dat het bezitsverlies in 1941 onvrijwillig was, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. Op grond van de vastgestelde feiten oordeelt de commissie dat van dat laatste geen sprake is.

De commissie oordeelt daarom dat het bezitsverlies onvrijwillig is; veroorzaakt door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Daarmee is tevens voldaan aan het vereiste van onvrijwillig bezitsverlies van § 3 van het beoordelingskader.

Conclusie ten aanzien van het verzoek om restitutie

De commissie concludeert dat het in hoge mate aannemelijk is dat het kunstwerk God verschijnt aan Abraham te Sichem van Nicolaes Moeyaert afkomstig is uit de collectie van Herman Hamburger, en dat voldoende aannemelijk is dat het bezit van het werk in 1941 onvrijwillig is verloren door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Dit alles leidt ertoe, gelet op het beoordelingskader § 2 en § 3 (criterium 3.1 en onderdeel 2 van het slot van § 3), dat de commissie zal adviseren het kunstwerk te restitueren aan verzoeker.

5.    Advies

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris Cultuur en Media om het schilderij God verschijnt aan Abraham te Sichem door Nicolaes Moeyaert, op dit moment deel van de Nederlandse Kunstbezit-collectie onder inventarisnummer NK 3401, aan de erfopvolger van Herman Hamburger te restitueren.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 18 september 2023 door D. Oostinga (plv. voorzitter), J.F. Cohen, S.G. Cohen-Willner, J.H. van Kreveld en C.C. Wesselink, en ondertekend door de plaatsvervangend voorzitter en de plaatsvervangend secretaris.

D. Oostinga, plv. voorzitter            N.L.E.M. Bynoe, plv. secretaris