Spring naar content
Bindend advies inzake het geschil over teruggave van het schilderij getiteld Madonna met wilde rozen van Jan van Scorel uit het bezit van Richard Semmel, thans in bezit van de Gemeente Utrecht

Madonna met wilde rozen van Jan van Scorel (Semmel/Centraal Museum)

Dossiernummer: RC 3.131

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 25 april 2013

Periode bezitsverlies: 1933-1940

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

Madonna met wilde rozendoor Jan van Scorel (foto: Centraal Museum Utrecht)

  • Madonna met wilde rozendoor Jan van Scorel (foto: Centraal Museum Utrecht)

Het advies

Bindend advies

in het geschil tussen:

A.A. en B.B.,
te C. respectievelijk D. (Zuid-Afrika)
vertegenwoordigd door advocaat Olaf S. Ossmann
te Winterthur, Zwitserland
(hierna ook: verzoekers),

en:

De Gemeente Utrecht,
vertegenwoordigd door Edwin Jacobs, directeur Centraal Museum
te Utrecht
(hierna ook: het Museum),

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie), verder te noemen: de commissie.

1. Het geschil

Het Museum heeft verklaard dat het schilderij Madonna met wilde rozen (ca. 1530) van de kunstenaar Jan van Scorel, dat onderdeel uitmaakt van zijn collectie, eigendom is van de Gemeente Utrecht en sinds 1958 in beheer is van het Museum. Verzoekers stellen dat de joodse ondernemer Richard Semmel (1875-1950, hierna ook: Semmel) uit Berlijn het schilderij tot november 1933 in eigendom heeft gehad. Zij verklaren de ‘heirs of Richard Semmel’ te zijn en maken aanspraak op de restitutie van het kunstwerk wegens de door hen gestelde onvrijwilligheid van het bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Partijen hebben een gezamenlijk verzoek gericht aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna ook: de staatssecretaris) teneinde de aanspraak van verzoekers voor bindend advies aan de commissie voor te leggen.

2. De procedure

De staatssecretaris heeft de commissie bij brief van 28 november 2011 verzocht om advies uit te brengen aan partijen in het kader van artikel 2 lid 2 van het Instellingsbesluit van 16 november 2001 (hierna: het Instellingsbesluit). Bij brieven van dezelfde datum stelde de staatssecretaris partijen op de hoogte van zijn adviesverzoek aan de commissie, waarbij hij benadrukte dat zijn tussenkomst is ingegeven om pragmatische redenen, en dat de Staat op geen enkel tijdstip partij in de procedure wordt.

Partijen hebben schriftelijk verklaard zich te onderwerpen aan het door de commissie vastgestelde ‘Reglement inzake adviesprocedure in het kader van artikel 2, tweede lid, en artikel 4, tweede lid, Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog’ (hierna: het Reglement), en het advies van de commissie als bindend te zullen aanvaarden, verzoekers bij brief van 26 februari 2012 en het Museum bij brief van 6 maart 2012. De commissie heeft zich overtuigd van de identiteit van partijen. De directeur van het Centraal Museum heeft verklaard de eigenaar (de Gemeente Utrecht) in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Verzoekers hebben drie verklaringen van erfrecht overgelegd, waaruit blijkt dat zij gerechtigd zijn tot de nalatenschap van Richard Semmel.

De commissie heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken en heeft daarnaast zelfstandig nader onderzoek verricht. De bevindingen van het onderzoek, zowel van partijen als van de commissie zelf, zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport, dat bij brieven van 8 januari 2013 voor commentaar naar partijen is toegestuurd. Verzoekers hebben hierop bij brief van 18 februari 2013 gereageerd en nadere informatie overgelegd. Het Museum heeft op het conceptrapport gereageerd bij brief van 22 februari 2013. Nadien heeft de commissie nog nader onderzoek verricht, waarvan de resultaten aan verzoekers en het Museum zijn gezonden bij brief van 25 februari 2013. De relevante gegevens uit het onderzoek en uit de reacties van partijen zijn in dit advies verwerkt.

Artikel 9 van het Reglement schrijft voor dat partijen van alle stukken die zij in deze procedure aan de commissie doen toekomen, elkaar terstond een afschrift sturen. Partijen hebben hieraan tijdens deze procedure echter geen gehoor gegeven. De Commissie heeft daarom, bij brieven van 8 maart 2013 en 11 maart 2013, verzoekers en het Museum de ontbrekende stukken alsnog doen toekomen.

Op 7 februari 2013 heeft een gesprek via een videoverbinding plaats gehad van de voorzitter en de secretaris van de commissie met verzoekers in Kaapstad (Zuid-Afrika), met een geluidsverbinding met advocaat Ossmann in Winterthur (Zwitserland). Tijdens dit gesprek heeft de heer E.E., echtgenoot van verzoekster A.A., een verklaring voorgelezen en het woord gevoerd voor verzoekers.

Op 5 maart 2013 was er een mondelinge behandeling van de zaak. Verzoekers waren vertegenwoordigd door hun advocaat Olaf Ossmann, vergezeld door de historica Beate Schreiber van het historisch onderzoeksbureau Facts & Files te Berlijn. Voor het Museum waren Edwin Jacobs (directeur) en Liesbeth Helmus (conservator oude kunst) aanwezig. Tijdens deze mondelinge behandeling is een DVD vertoond van het gesprek op 7 februari 2013 met verzoekers.

3. De feiten

De commissie gaat in deze procedure uit van de volgende feiten:

3.1. Richard Semmel, geboren op 15 september 1875 te Zobten am Berge, destijds in Duitsland, en thans Sobótka in Polen, was een vermogende Duitse ondernemer en kunstverzamelaar van joodse afkomst. Ten tijde van de machtsovername door de nazi’s in Duitsland in 1933 was hij eigenaar van de textielfabriek Arthur Samulon in Berlijn en bewoonde hij met zijn echtgenote Clara Cäcilie Brück een villa in deze stad, waar hij een omvangrijke kunstcollectie bijeen had gebracht. Het echtpaar had geen kinderen. Verzoekers hebben gesteld dat hun grootouders in Berlijn nauw bevriend waren met het echtpaar Semmel en dat de vriendschapsbanden teruggingen tot de periode dat de respectieve families nog in Zobten am Berge woonden. Op 27 juni 2002 heeft F.F., de moeder van verzoekers, in het kader van rechtsherstelprocedures betreffende het vermogen van Semmel een getuigenverklaring afgelegd waarin zij verklaart dat zij als kind vaak met haar ouders bij Semmel op bezoek is geweest in zijn villa in Berlijn.

3.2. Kort na de machtsgreep van de nazi’s in 1933 ondervond Semmel de gevolgen van het anti-joodse klimaat in Duitsland. Volgens verzoekers kwam hij reeds in 1933 onder zodanig zware druk van de nazi’s te staan dat hij in april 1933 het land ontvluchtte. In een naoorlogse verklaring over zijn vervolging tijdens het naziregime heeft Semmel hierover het volgende gesteld:

Im Anschluß hieran will ich noch sagen, daß der Inhalt der Schreiben von Peck u. Gross nur zum kleinen Teil zeigen, was ich durch den Beginn der Hitler-Zeit zu leiden hatte. Ich wurde buchstäblich Tag und Nacht mit Drohungen telefonisch und schriftlich bombardiert, unflätige Zettel kamen täglich in meine Wohnung, es war eine von der Nazipartei organisierte Hetze mit Hilfe der aufgepeitschten Angestellten. Obgleich ich immer Demokrat war, hat man behauptet, ich konspiriere mit Severing u. Braun, weil Severing mal in meinem Kontor war und u. um Beisteuerung für einen Jugendbund bat, dessen Name mir entfallen ist. Man behauptete, ich hätte nicht nur mein Haus, auch Waren vom Geschäft ins Ausland verschoben. Ich war gerade geschäftlich in St. Gallen, als die Hitler-Katastrophe hereinbrach, sofort kam ich zurück, wurde schon auf dem Bahnhof bei der Ankunft gewarnt, in meine Wohnung zu gehen, so daß ich ein Zimmer in dem Hotel in der Fasanenstr. nahm. Wie richtig diese Maßnahme war, sollte sich bald zeigen, denn im Geschäft spielten sich die Vertrauensleute der Nazis als Herren auf und es kam so weit, daß ich, wie schon gesagt, im letzten Moment nach Holland entkam’.

De vervolging van Semmel in dit vroege stadium van het naziregime had volgens verzoekers te maken met zijn betrokkenheid bij de Deutsche Demokratische Partei, maar vooral ook met het feit dat hij een joodse eigenaar was van een grote textielfabriek in Berlijn. Het streven van de nazi-autoriteiten naar beheersing en arisering van de textielindustrie zou Semmel, die een vooraanstaande figuur was binnen deze bedrijfssector, tot een belangrijk doelwit hebben gemaakt. Verzoekers hebben gesteld dat Semmel verliezen had geleden door de economische crisis in de jaren dertig en dat hij onder meer financiële verplichtingen had die teruggingen tot de periode voor het naziregime. Zijn onderneming was volgens verzoekers echter gezond genoeg om hier het hoofd aan te bieden, wanneer er geen sprake zou zijn geweest van de anti-joodse economische politiek van de nationaalsocialisten. Verzoekers verklaren dat de op 1 april 1933 georganiseerde boycot van joodse winkels en bedrijven, de inmenging in het bedrijf van een door de nazi-autoriteiten aangestelde Treuhänder der Arbeit en de financiële maatregelen van de Deutsche Bank en de Dresdner Bank onder invloed van het naziregime uiteindelijk hebben geleid tot het verlies door Semmel van zijn onderneming en vermogen.

Na zijn vlucht uit Duitsland in 1933 heeft Semmel zich in Nederland gevestigd. Hij is vervolgens in 1939 weer uit Nederland vertrokken, om zich uiteindelijk in 1941 in New York te vestigen. Uit verschillende bronnen kan worden afgeleid dat Semmel in het kader van zijn vlucht uit Duitsland Reichsfluchtsteuer heeft moeten afdragen. Verzoekers hebben gesteld dat Semmel daarnaast Judenvermögensabgabe aan de nazi-autoriteiten heeft betaald.

Semmel heeft een gedeelte van zijn kunstcollectie ingebracht op een veiling van 21 november 1933 bij de firma Frederik Muller & Cie. in Amsterdam. Onder de op deze veiling ingebrachte kunstwerken bevond zich het thans geclaimde schilderij. Uit documentatie die is opgesteld in het kader van een rechtsherstelprocedure van F.F. in Duitsland in de jaren negentig kan worden opgemaakt dat Semmel de opbrengst van de geveilde kunstwerken heeft aangewend om te voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud, om aan diverse financiële verplichtingen in Duitsland die dateerden van voor het naziregime te blijven voldoen en bij pogingen om zijn vermogen in Duitsland te behouden. Er zijn geen nadere gegevens bekend over het tijdstip en de wijze waarop de kunstwerken uit de collectie Semmel naar Nederland zijn gebracht.

3.3. F.F. heeft in haar verklaring, hiervoor genoemd in 3.1, vermeld dat zij in 1937 naar Zuid-Afrika is geëmigreerd, terwijl haar moeder Grete Gross-Eisenstädt (de grootmoeder van verzoekers) in 1939 naar Cuba vluchtte, waarna zij zich twee jaar later in New York vestigde. Grete Gross-Eisenstädt kwam in New York weer in contact met de echtelieden Semmel, die aldaar in berooide omstandigheden leefden. Grete Gross-Eisenstädt zou Semmel, die in zeer slechte gezondheid verkeerde, na het overlijden van diens echtgenote in 1945, dagelijks hebben verzorgd. Volgens F.F. is haar moeder door Semmel tot enig erfgename benoemd als dank voor haar zorgen. Ten bewijze hiervan bevindt zich een verklaring van erfrecht van 16 september 1997 in het dossier van de commissie. Op 2 december 1950 overleed Semmel in New York. Grete Gross-Eisenstädt overleed in New York op 22 januari 1958.

3.4. De collectiecatalogus De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht. 5. Schilderkunst tot 1850 van L.M. Helmus uit 1999 biedt een overzicht van de herkomstgeschiedenis van het thans geclaimde kunstwerk. Hierbij worden onder meer de volgende gegevens genoemd: ‘Kunsthandel, New York (1921) / Kunsthandel The Erich Collections, New York (1925) / Collectie H. Wendland, Lugano (1925) / Kunsthandel P. de Boer, Amsterdam (1926) / Collectie R. Semmel, Berlijn (1926-1933)’. Dat het schilderij deel heeft uitgemaakt van de collectie Semmel wordt tevens vermeld in verschillende andere kunsthistorische bronnen. Het betreft onder meer een artikel van de Nederlandse kunsthistoricus G.J. Hoogewerff in het kunsttijdschrift Oud-Holland uit 1929. Hierin is het schilderij afgebeeld met de vermelding ‘Collectie R. Semmel te Berlijn’ en wordt opgemerkt dat het kunstwerk ‘Eenigen tijd geleden […] via den Amsterdamschen kunsthandel P. de Boer, door den heer R. Semmel te Berlijn [is] aangekocht […]’. In een studie van Hoogewerff uit 1941-1942, getiteld De Noord-Nederlandsche Schilderkunst, wordt over het schilderij gesteld dat ‘Na in de kunstzalen der firma P. de Boer te Amsterdam in 1927 de aandacht te hebben getrokken, […] dit schilderij vervolgens deel uit[maakte] van de collectie R. Semmel te Berlijn […]’. Een catalogus van het Museum van een overzichtstentoonstelling over Van Scorel in 1955 vermeldt onder meer ‘P. de Boer, Amsterdam, 1926; R. Semmel, Berlijn’ als herkomst van het schilderij. In een brief uit 1996 van het Museum aan een familielid van het echtpaar Semmel dat het Museum had benaderd in verband met de herkomst Semmel wordt verklaard dat ‘the Peter de Boer Foundation Amsterdam […] told us, among other things, that this painting was sold in 1926 by this former art dealer P. de Boer to R. Semmel in Berlin’. Het schilderij was in 1929 te zien op een tentoonstelling van oude kunst in het Rijksmuseum te Amsterdam. In de catalogus wordt als inzender van het schilderij ‘P. de Boer, Amsterdam’ vermeld en als eigenaar ‘R. Semmel, Berlijn’. In de catalogus was aangegeven dat het kunstwerk niet te koop was. In 1930 publiceerde P. Wescher een artikel over de schilderijen uit de collectie Semmel in het kunsttijdschrift Pantheon. Hierin wordt onder meer een ‘Halbfigurenmadonna von Scorel’ (zonder afbeelding) uit de collectie Semmel genoemd, waarmee, zoals blijkt uit de nadere beschrijving van het desbetreffende kunstwerk, naar alle waarschijnlijkheid wordt verwezen naar het thans geclaimde schilderij. In een collectiecatalogus van het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn uit 1931 wordt bij de beschrijving van het aldaar aanwezige schilderij ‘Maria mit dem Kind’ van Van Scorel verwezen naar ‘Wiederholungen unseres Bildes’, onder meer ‘in der Slg. Semmel, Berlin’.

Het onderhavige schilderij is ingebracht in een veiling van 21-24 november 1933 bij de firma Frederik Muller & Cie. te Amsterdam. Voor deze veiling heeft de firma volgens informatie van het RKD twee catalogi en twee supplement-catalogi vervaardigd. Het kunstwerk wordt vermeld in een catalogus betreffende oude schilderijen ‘provenant de diverses collections privées’ die op 21 november werden geveild (lotnummer en afbeelding 57). In de catalogus wordt bij de vermelding van het kunstwerk verwezen naar de tentoonstelling in het Rijksmuseum uit 1929. Op de omslag en het titelblad van een exemplaar van de veilingcatalogus uit het RKD is, onder de vermelding ‘provenant de diverses collections privées’, met de hand genoteerd: ‘(o.a. R. Semmel uit Berlijn)’. Het is onbekend op welke van de in de catalogus vermelde individuele schilderijen deze opmerking betrekking heeft. Waarschijnlijk heeft het onderhavige schilderij op de veiling NLG 3100,- opgebracht. Dit kan worden afgeleid uit een artikel in het kunsttijdschrift Weltkunst van 24 december 1933 en uit aantekeningen in exemplaren van de catalogus van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en het Rijksmuseum te Amsterdam. Het is onbekend wie de koper van het kunstwerk was.

Over de herkomstgeschiedenis van het onderhavige schilderij in de periode vanaf de betreffende veiling tot aan de verwerving door het Museum, vermeldt de collectiecatalogus van Helmus uit 1999: ‘Schaeffer Galleries, New York (1937-1938) / Collectie E. Schwartz, New York (1944-1955) / Kunsthandel Newhouse, New York (1958) / Kunsthandel P. de Boer, Amsterdam (1958) […]’. In antwoord op een informatieverzoek van de commissie heeft kunsthandel P. de Boer laten weten over een inventariskaart van het schilderij te beschikken, waarop onder meer is vermeld ‘oct. 1958 in comm. Newhouse NY […]’. Op een fotokaart van het onderhavige schilderij van het RKD is de naam ‘Ksth. F. Mont, New York, nr. 16128’ en de opmerking ‘foto ontvangen van de kunsthandel 1960’ aangetekend. Het is onbekend of en wanneer het geclaimde schilderij aanwezig is geweest bij de betreffende kunsthandel, die niet bij de herkomstgegevens van het kunstwerk wordt vermeld in de catalogus van Helmus uit 1999.

Onderzoek van de commissie aan de achterkant van het geclaimde schilderij heeft geen nadere herkomstgegevens opgeleverd.

3.5. De Gemeente Utrecht heeft het geclaimde schilderij in 1958 met steun van de Vereniging Rembrandt voor NLG 92.000,- aangekocht van kunsthandel P. de Boer, ten behoeve van het Centraal Museum. Laatstgenoemde instelling heeft naar mededeling van de directeur van het Centraal Museum het kunstwerk sindsdien in beheer, eerst als gemeentemuseum en sinds 1 januari 2013 als stichting. De aankoopprijs is volgens een opgave van het Museum bekostigd met een betaling uit eigen budget van NLG 22.000,-, een renteloos voorschot van de Vereniging Rembrandt van NLG 50.000,- en een zogenoemde ‘ruilkoop’ van het schilderij Portret van een moeder met zoon en dochter (1635) van de kunstenaar Thomas de Keyser. Deze informatie sluit aan bij de mededeling van kunsthandel P. de Boer aan de commissie dat op de inventariskaart van het onderhavige schilderij onder meer wordt vermeld: ‘dec.1958 Utrecht Fl 72.000,- + Th. de Keyser’.

3.6. Bij onderzoek door de commissie zijn geen aanwijzingen gevonden dat Semmel of de gerechtigden tot zijn nalatenschap na de oorlog getracht hebben het thans geclaimde schilderij weer in bezit te krijgen, of om schadevergoeding te verkrijgen voor het bezitsverlies. Het onderhavige schilderij wordt niet genoemd in het archief van advocaat Benno J. Stokvis, de vertegenwoordiger van achtereenvolgens Semmel en Grete Gross-Eisenstädt in Nederland, dat aanwezig is in het Stadsarchief Amsterdam. Wel wordt in dit archief verwezen naar verschillende andere kunstwerken uit de collectie Semmel, waaronder voorwerpen die tijdens de bezetting van Nederland (1940-1945) waren ingeleverd bij de Duitse roofinstantie Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat te Amsterdam, waarvoor Semmel na de oorlog rechtsherstel zocht.

4. Het standpunt van de verzoekers

4.1. Verzoekers hebben gesteld dat het schilderij Madonna met wilde rozen door Semmel is ingebracht in de veiling bij firma Frederik Muller & Cie. van 21 november 1933. In dit kader hebben zij, naast een verwijzing naar de collectiecatalogus van het Museum uit 1999, onder meer gewezen op vier bronnen die genoemd worden in overweging 3.4, te weten de catalogus van een tentoonstelling van oude kunst in het Rijksmuseum te Amsterdam uit 1929, waarin ‘R. Semmel, Berlijn’ als eigenaar van het onderhavige schilderij wordt vermeld, een artikel van kunsthistoricus G.J. Hoogewerff in het kunsttijdschrift Oud-Holland uit 1929, waarin het schilderij is afgebeeld met de vermelding ‘Collectie R. Semmel te Berlijn’ en waarin wordt vermeld dat het kunstwerk ‘Eenigen tijd geleden […] via den Amsterdamschen kunsthandel P. de Boer, door den heer R. Semmel te Berlijn [is] aangekocht’, de studie De Noord-Nederlandsche Schilderkunst van Hoogewerff uit 1941-1942, waarin over het schilderij wordt vermeld dat ‘Na in de kunstzalen der firma P. de Boer te Amsterdam in 1927 de aandacht te hebben getrokken, […] dit schilderij vervolgens deel uit[maakte] van de collectie R. Semmel te Berlijn […]’ en het artikel van P. Wescher over de schilderijen uit de collectie Semmel in het kunsttijdschrift Pantheon uit 1930, waarin een ‘Halbfigurenmadonna von Scorel’ uit de collectie Semmel wordt beschreven. Daarnaast verwijzen verzoekers in dit kader naar de vermelding van het onderhavige schilderij in de catalogus van de veiling bij Frederik Muller & Cie. van 21 november 1933 en naar de aantekening ‘(o.a. R. Semmel uit Berlijn)’ op de omslag en het titelblad van een exemplaar van deze catalogus uit het RKD.

4.2. Tevens stellen verzoekers dat alle 71 schilderijen (69 lotnummers) uit de catalogus van de veiling bij Frederik Muller & Cie. van Semmel afkomstig waren. Deze herkomstnaam kon volgens verzoekers niet door het veilinghuis openbaar worden gemaakt, onder meer omdat Semmel de schilderijen zonder uitvoervergunning uit nazi-Duitsland naar Nederland had overgebracht. Ter verklaring van het feit dat de titel van de veilingcatalogus naar meerdere inbrengers verwijst (‘provenant de diverses collections privées’), stellen verzoekers dat deze verwijzing betrekking heeft op andere kunstwerken die op 21-24 november 1933 bij de firma Frederik Muller & Cie. werden geveild, in het bijzonder op schilderijen die in een supplement-catalogus van het veilinghuis worden genoemd: ‘The plural refers to the supplement catalogue’.

4.3. Verzoekers hebben gesteld dat het thans geclaimde kunstwerk onvrijwillig uit het bezit is geraakt van Semmel als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Zij verklaren dat de economische moeilijkheden waarin Semmel door de toenemende druk van het naziregime verkeerde, hebben geleid tot de verkoop van een gedeelte van zijn collectie, waaronder het onderhavige schilderij. Semmel zag zich volgens verzoekers gedwongen tot de verkoop van kunstwerken op veilingen in Amsterdam omdat hij liquide middelen nodig had voor zijn pogingen om zijn onderneming in Duitsland te redden: ‘The actions of the National Socialists against Richard Semmel resulted in the enormous damage of his businesses. The “trustee of work” (Treuhänder der Arbeit) was demanding no staff reduction; the options for selling the products were limited due to the boycott of Jewish businesses and increasing demands by the banks. Therefore assets were needed. As there were no other assets left and accessible to him, Richard Semmel started to sell his art collection. The auctions in Amsterdam were caused by the political and “racial” persecution of Richard Semmel by the Nazis in early 1933. In consequence they should be regarded as forced sales’. Daarnaast hebben verzoekers over de veilingopbrengst gesteld: ‘Proceeds of the auction have been used to pay discriminating debts of the Third Reich’.

4.4. Over de mate van inspanning om het onderhavige schilderij na de oorlog te achterhalen, hebben verzoekers gesteld dat Semmel destijds geen informatie had over de verblijfplaats van de schilderijen die in en na 1933 ter veiling waren gebracht. Hij was ernstig ziek en probeerde volgens verzoekers om eigendommen te claimen waarover wel documentatie voorhanden was. Verzoekers weten niet of Semmel de firma Frederik Muller & Cie. om informatie heeft gevraagd over de geveilde schilderijen, terwijl het archief van het betreffende bedrijf niet bewaard is gebleven. Pogingen van hun eigen familie om documentatie over schilderijen uit de collectie Semmel te achterhalen, liepen volgens verzoekers aanvankelijk op niets uit. De zoektocht naar het lot van de collectie Semmel zou een nieuwe impuls hebben gekregen toen hun moeder, F.F., vanaf de jaren negentig een schadevergoedingsprocedure voerde in Duitsland met betrekking tot het vermogen van Semmel.

4.5. Het belang van verzoekers bij het onderhavige schilderij hebben zij omschreven als ‘Getting family history back’. In het gesprek met de commissie op 7 februari 2013 heeft de heer E.E., de echtgenoot van A.A., namens verzoekers verklaard dat de schilderijen uit de collectie Semmel voor hen verbonden zijn met de onderling verweven, door vervolging en vlucht bepaalde geschiedenissen van hun eigen familie en die van Semmel. In dit kader hebben verzoekers verklaard dat hun grootmoeder Grete Gross-Eisenstädt en haar echtgenoot in Berlijn hecht bevriend waren met Semmel en dat de relatie van beide families na hun vlucht uit Duitsland en het uiteenvallen van hun levens weer werd voortgezet in New York, waar Grete Gross-Eisenstädt de zieke en berooide Semmel tot aan zijn overlijden heeft verzorgd. F.F:, die naar Zuid-Afrika was gevlucht en haar moeder nooit meer heeft teruggezien, herinnerde zich volgens verzoekers hoe ze als jong meisje de schilderijen in de woning van Semmel had bewonderd. De vele gesprekken met haar over de grandeur en het lot van de collectie Semmel zouden verzoekers hebben doordrongen van de band van hun eigen familie met deze verzameling: ‘Over the years our mother often talked to us about Mr. Semmels art collection, telling us what a grand collection it was. And we began to understand just how important the collection was to Mr. Semmel and how our family was emotionally tied to it. Our mother could never get over that. She used to say how terrible it was that these paintings were stolen from him […]’. Verzoekers hebben in dit kader gesteld dat zij het als erfgenamen van Semmel rechtvaardig achten om terug te krijgen wat hun rechtens toebehoort. Verzoekers hebben tevens verklaard dat zij de schilderijen uit de collectie Semmel nooit zelf hebben gezien en dat hun moeder zich in het algemeen geen details herinnerde over de schilderijen die zij als kind in de woning van Semmel had gezien.

4.6. Verzoekers hebben tijdens het videogesprek verklaard dat zij nog niet kunnen bepalen wat zij met eventueel te restitueren schilderijen uit de collectie Semmel zullen doen. Een ander schilderij uit de collectie Semmel, dat tot in 2009 tot de Nederlands Kunstbezit-collectie behoorde en na advies van de commissie is gerestitueerd in de zaak RC 1.75, heeft de familie volgens verzoekers moeten verkopen om de hoge kosten van het langdurige onderzoek te betalen.

4.7. Voorts hebben verzoekers gesteld dat in het geval de commissie zou adviseren het thans geclaimde schilderij aan hen te restitueren, zij eventueel zouden openstaan voor een regeling waardoor het schilderij in het Museum zou kunnen blijven, echter alleen tegen betaling van de ‘fair market value’ van het schilderij.

5. Het standpunt van het museum

5.1. Het Museum heeft verklaard dat het de beoordeling van de aard van het bezitsverlies door Semmel aan de commissie overlaat en daarover geen standpunt wil innemen. Het Museum heeft gesteld dat het geclaimde schilderij in 1958 te goeder trouw is aangekocht van een gerenommeerde kunsthandel en dat dit kunstwerk sindsdien met de grootste zorg is omringd. Zo heeft het Museum het schilderij gerestaureerd en is er materiaal-technisch onderzoek naar gedaan. Ook is uitvoerig over dit werk gepubliceerd. Het Museum benadrukt daarbij dat het altijd open is geweest over de herkomstgeschiedenis van het schilderij, waarbij de herkomstnaam Semmel veelvuldig is vermeld. Het Museum wijst er tevens op dat het onderzoek, de publicaties en de tentoonstellingen waarmee het werk van Van Scorel voor het voetlicht is gebracht, hebben bijgedragen aan de waardestijging van het onderhavige werk.

5.2. Het Museum heeft documentatie overgelegd waaruit blijkt dat de schilder Jan van Scorel (1495, Schoorl – 1562, Utrecht) een belangrijke plaats in de Nederlandse kunstgeschiedenis inneemt. Zijn werk is van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de Utrechtse school. Na in Amsterdam in de leer te zijn geweest, vestigde Van Scorel zich in 1517 in Utrecht. Vervolgens werd hij in 1523 in Rome door de eveneens uit Utrecht afkomstige paus Adrianus VI aangesteld tot conservator van de kunstschatten van het Vaticaan. In Rome maakte Van Scorel kennis met de kunst van de Italiaanse renaissance, die zijn werk diepgaand zou beïnvloeden. Van Scorel heeft de renaissancestijl na zijn terugkeer in Nederland in 1524 in de Noordelijke Nederlanden verspreid. Na zijn overlijden in 1562 is, door de eeuwen heen, belangstelling blijven bestaan voor zijn persoon en zijn werk. Dit is met name het geval in Utrecht. Het Museum heeft er in dit kader op gewezen dat het het grootste aantal schilderijen van Van Scorel ter wereld beheert en tot dusver vier monografische tentoonstellingen over de kunstenaar heeft georganiseerd, in 1955, 1977, 2000 en 2009.

5.3. Het Museum verklaart voorts dat het schilderij Madonna met wilde rozen van groot belang is voor zijn collectie. Het museum heeft zich sinds zijn ontstaan toegelegd op het samenbrengen van een zo volledig mogelijk overzicht van de Utrechtse schilderkunst, met name uit de zestiende en zeventiende eeuw. In de collectiecatalogus Schilderkunst tot 1850 uit 1999 werd het thans geclaimde schilderij geselecteerd als één van de topstukken van het Museum. Het schilderij is onderdeel van de permanente opstelling van het Museum en beeldbepalend voor de collectie Oude Meesters. Het afstaan van dit kunstwerk zou volgens de directeur een groot verlies betekenen voor het Museum en voor de stad Utrecht.

5.4. Voorts heeft het Museum verklaard dat, indien de claim zou worden toegewezen, het graag in contact zou komen met verzoekers om te onderzoeken of het mogelijk is het kunstwerk voor het Museum te behouden, en dat het Museum openstaat voor alternatieve suggesties.

6. De taak van de commissie

6.1. Op grond van artikel 2 lid 2 van het Instellingsbesluit heeft de commissie tot taak op verzoek van partijen advies aan hen uit te brengen over geschillen over teruggave van cultuurgoederen tussen de oorspronkelijke eigenaar die door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit verloor of diens erfgenamen, en de huidige bezitter niet zijnde de Staat der Nederlanden. Conform artikel 2 lid 5 van het Instellingsbesluit adviseert de commissie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit advies is een bindend advies in de zin van art. 7: 900 van het Burgerlijk Wetboek.

6.2. De commissie stelt voorop dat zij, conform artikel 3 van het Reglement, bij haar advisering in ieder geval in haar overwegingen kan betrekken de omstandigheden waaronder het bezit van het werk verloren is gegaan, de mate waarin de partij die om teruggave verzoekt zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen, alsmede het tijdstip en de omstandigheden van de verwerving van het bezit door de huidige bezitter en het door hem verrichte onderzoek voor de verwerving. Daarnaast kan het onderscheidenlijke belang van het werk voor de beide partijen en van het openbaar kunstbezit in de overweging worden betrokken. De internationaal en nationaal aanvaarde beginselen, zoals de Washington Principles en de beleidslijnen van de regering inzake de restitutie van roofkunst, kunnen in de overweging worden betrokken voor zover zij naar de opvatting van de commissie in het concrete geval van overeenkomstige toepassing zijn.

7. Beoordeling van het geschil

7.1. De commissie heeft zich ervan vergewist dat het geschil tussen verzoekers en het Museum niet eerder definitief is afgehandeld. Zo is de commissie niet gebleken van een rechterlijke procedure of van een rechterlijke uitspraak inzake het onderhavige geschil. Evenmin hebben verzoekers eerder uitdrukkelijk afstand gedaan van hun rechten op het schilderij. De commissie acht partijen ontvankelijk in hun verzoek.

7.2. Verzoekers hebben geen familieband met de oorspronkelijke eigenaar Semmel en stellen gerechtigd te zijn tot de nalatenschap van Richard Semmel als gevolg van het feit dat hun grootmoeder Grete Gross-Eisenstädt bij testament als enig erfgenaam is aangewezen door Semmel.
Tijdens de procedure is naar voren gekomen dat een familielid van het echtpaar Semmel in de jaren negentig heeft getracht de aanspraken van F.F., de moeder van verzoekers, op de nalatenschap van Semmel aan te vechten. De commissie heeft naar aanleiding daarvan nadere vragen gesteld aan verzoekers. Deze vragen zijn door verzoekers afdoende beantwoord door overlegging van drie verklaringen van erfrecht inzake de nalatenschappen van respectievelijk Richard Semmel (d.d. 16 september 1997), Grete Gross-Eisenstädt (d.d. 1 juni 1993) en F.F. (d.d. 13 januari 2011). De commissie concludeert dat verzoekers thans als enigen gerechtigd zijn tot de nalatenschap van Richard Semmel.

7.3. Ten aanzien van de vraag naar de identificatie van het werk als voormalig eigendom van Semmel stelt de commissie vast dat het schilderij Madonna met wilde rozen in de periode 1926/1927 tot 1933 eigendom was van Richard Semmel. De commissie wijst daarbij op de volgende aanwijzingen (zie ook 3.4):

  • De collectiecatalogus van het Museum, getiteld De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht. 5. Schilderkunst tot 1850 uit 1999, waarin bij het thans geclaimde schilderij onder meer de volgende herkomstgegevens staan vermeld: ‘Kunsthandel P. de Boer, Amsterdam (1926) / Collectie R. Semmel, Berlijn (1926-1933)’;
  • Een brief uit 1996 van het Museum aan een familielid van het echtpaar Semmel, waarin wordt verklaard dat ‘the Peter de Boer Foundation Amsterdam […] told us, among other things, that this painting was sold in 1926 by this former art dealer P. de Boer to R. Semmel in Berlin’;
  • de catalogus van de tentoonstelling van oude kunst in het Rijksmuseum te Amsterdam (1929), waarin bij het schilderij als eigenaar is vermeld: ‘R. Semmel, Berlijn‘;
  • een artikel van kunsthistoricus G.J. Hoogewerff in het kunsttijdschrift Oud-Holland uit 1929, waarin het schilderij is afgebeeld met de vermelding ‘Collectie R. Semmel te Berlijn’ en waarin wordt opgemerkt dat het kunstwerk ‘Eenigen tijd geleden […] via den Amsterdamschen kunsthandel P. de Boer, door den heer R. Semmel te Berlijn [is] aangekocht’;
  • de studie De Noord-Nederlandsche Schilderkunst van Hoogewerff uit 1941-1942, waarin over het schilderij wordt vermeld dat ‘Na in de kunstzalen der firma P. de Boer te Amsterdam in 1927 de aandacht te hebben getrokken, […] dit schilderij vervolgens deel uit[maakte] van de collectie R. Semmel te Berlijn […]’;
  • het Pantheon-artikel uit 1930 van P. Wescher over ‘Die Gemälde der Sammlung Semmel, Berlin’, waarin een ‘Halbfigurenmadonna von Scorel‘ (zonder afbeelding) is vermeld, waarmee, zoals blijkt uit de nadere beschrijving van het desbetreffende kunstwerk, naar alle waarschijnlijkheid het onderhavige schilderij wordt bedoeld;
  • de collectiecatalogus van het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn uit 1931, waarin bij een aldaar aanwezig schilderij ‘Maria mit dem Kind‘ van Van Scorel ter vergelijking wordt verwezen naar ‘Wiederholungen unseres Bildes’, onder meer in ‘der Slg. Semmel, Berlin‘, en
  • de catalogus van de veiling op 21 november 1933 bij Frederik Muller & Cie., waarin het kunstwerk als lotnummer en afbeelding 57 is opgenomen. De titel van deze veilingcatalogus verwijst weliswaar naar meerdere inbrengers: ‘provenant de diverses collections privées’, maar de aantekening ‘o.a. R. Semmel uit Berlijn’ op een geannoteerde versie van de catalogus, in combinatie met door de commissie verricht herkomstonderzoek (zie hierna), wijst erop dat Semmel in elk geval een aanzienlijk deel van de kunstwerken op deze veiling heeft ingebracht.

Ten aanzien van deze laatste aanwijzing stellen verzoekers dat op basis van deze bron aangenomen mag worden dat alle 71 werken genoemd in de desbetreffende veilingcatalogus van 21 november 1933 eigendom waren van Semmel (zie 4.2). Naar aanleiding hiervan heeft de commissie steekproefsgewijs nader onderzoek in het RKD verricht naar vijf niet tot de onderhavige claim behorende schilderijen uit deze catalogus. Het betreft kunstwerken waarvan op basis van hun kwaliteit verwacht kan worden dat hierover nadere herkomstgegevens te vinden zijn. Bij dit onderzoek zijn voor drie van de vijf kunstwerken aanwijzingen gevonden dat deze op enig tijdstip deel hebben uitgemaakt van de collectie Semmel. Bij de twee overige kunstwerken zijn hier geen aanwijzingen voor gevonden, doch evenmin is voor deze beide schilderijen gevonden wie destijds wel als eigenaar kon worden aangemerkt. Op basis hiervan concludeert de commissie dat een aanzienlijk aantal, maar niet alle werken met zekerheid een herkomst Semmel hebben. Hiermee is de juistheid van de stelling van verzoekers niet aangetoond. Niettemin kunnen de resultaten van het dienaangaande verrichte onderzoek positieve steun verlenen aan de mate van waarschijnlijkheid van Semmels eigendom, nu die waarschijnlijkheid uit andere bronnen kan worden afgeleid.

7.4. Met betrekking tot de aard van het bezitsverlies overweegt de commissie het volgende. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat Semmel reeds in een zeer vroeg stadium tijdens het naziregime werd vervolgd. Verzoekers hebben betoogd dat dit te maken had met Semmels betrokkenheid bij de Deutsche Demokratische Partei, maar vooral ook met het feit dat hij een joodse eigenaar was van een grote textielfabriek in Berlijn. De commissie acht het aannemelijk dat het streven van de nazi-autoriteiten naar beheersing en arisering van de textielindustrie Semmel tot een belangrijk doelwit heeft gemaakt, en dat de druk die in verband hiermee door het naziregime op Semmel persoonlijk en op zijn onderneming werd uitgeoefend uiteindelijk heeft geleid tot het verlies van zijn bedrijf en vermogen. Ook acht de commissie het in het licht van het feitencomplex aannemelijk dat Semmel zich gedwongen heeft gezien om zijn kunstcollectie te gelde te maken omdat hij acuut liquide middelen nodig had. Semmel moest zijn onderneming overeind houden en daarnaast in het levensonderhoud voorzien van zichzelf, zijn gezin en anderen die van hem afhankelijk waren. De commissie concludeert dan ook dat de verkoop van zijn schilderijen op de veiling bij Frederik Muller & Cie. in 1933, hoewel op het eerste gezicht ingegeven door economische factoren, niet los kan worden gezien van de vervolging van Semmel door het naziregime in Duitsland. De commissie oordeelt derhalve dat deze verkoop dient te worden aangemerkt als onvrijwillig.

7.5. De commissie overweegt dat naar Nederlands recht de Gemeente Utrecht als gevolg van aankoop in 1958 ten behoeve van het Centraal Museum eigenaar is geworden van het schilderij Madonna met wilde rozen (zie 3.5). De commissie heeft geen enkele aanwijzing dat bij de verkrijging van het werk onzorgvuldig is gehandeld.

7.6. Thans komt de commissie toe aan een afweging van de belangen van partijen bij teruggave respectievelijk behoud van het schilderij. Op dit punt overweegt de commissie als volgt.
Het belang van verzoekers bij teruggave van het onderhavige schilderij, enerzijds, is het terughalen van familiegeschiedenis (‘Getting family history back’) waarbij verzoekers hebben gewezen op de hechte vriendschap tussen hun grootmoeder Grete Gross-Eisenstädt en het echtpaar Semmel. Door de onderling verweven, door vervolging en vlucht bepaalde geschiedenissen van hun eigen familie en die van het echtpaar Semmel, is het werk met hen verbonden. Als erfgenamen van Semmel achten verzoekers het daarnaast rechtvaardig om terug te krijgen wat hun toebehoort.

Anderzijds heeft het Museum betoogd dat het onderhavige schilderij van groot belang en beeldbepalend is voor zijn collectie. Het Museum heeft er in dat kader op gewezen dat:

  • het Museum zich sinds zijn ontstaan toelegt op het samenbrengen van een zo volledig mogelijk overzicht van de Utrechtse schilderkunst, waarvoor het oeuvre van de Utrechtse schilder Van Scorel van essentieel belang is;
  • het Museum het grootste aantal schilderijen van Van Scorel ter wereld beheert en in het verleden al vier monografische tentoonstellingen over deze kunstenaar heeft georganiseerd;
  • het specifieke belang van dit werk volgt uit het feit dat het thans geclaimde schilderij een van de sleutelstukken is van de permanente opstelling. Het werk is uitvoerig beschreven in publicaties;
  • het Museum het onderhavige kunstwerk tweemaal heeft gerestaureerd en er veelvuldig onderzoek naar heeft gedaan.

Oordelend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid komt de commissie tot de conclusie dat het door verzoekers aangevoerde belang bij teruggave van het geclaimde schilderij onvoldoende gewicht in de schaal legt om het eigendomsrecht van dit werk voor het Museum terzijde te schuiven. Verzoekers staan niet in familierelatie tot Richard Semmel, hebben hem nooit gekend en hebben geen herinneringen aan het schilderij. Dat de kunstcollectie van groot belang moet zijn geweest voor Richard Semmel staat los van het belang van het werk voor verzoekers, terwijl de bijzondere vriendschap tussen Semmel en hun grootmoeder Grete Gross-Eisenstädt naar het oordeel van de commissie niet door de kunstcollectie van Semmel wordt belichaamd. Daarbij komt dat uit niets blijkt dat Semmel of zijn erfgenaam in een eerder stadium pogingen heeft ondernomen om het schilderij terug te vinden.
De commissie is daartegenover van oordeel dat het Museum overtuigend heeft aangetoond dat het behoud van het schilderij van groot belang is voor de collectie van het Museum en voor het museumpubliek.

Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het belang van verzoekers, ondanks de aanvaarde onvrijwilligheid van het bezitsverlies door Semmel als een direct gevolg van het naziregime in Duitsland, niet opweegt tegen het belang van het Museum. Zij zal partijen adviseren dat het Museum het schilderij Madonna met wilde rozen niet behoeft terug te geven aan verzoekers.

7.7. De commissie verbindt aan dit oordeel de aanbeveling aan het Museum om door middel van een bijschrift bij het schilderij, een publicatie, een tentoonstelling of anderszins aandacht te besteden aan de geschiedenis van de voormalige eigenaar Richard Semmel en het lot van zijn collectie. De commissie laat het aan het Museum over op welke manier het hieraan invulling wil geven.

Bindend advies

Het Museum is niet gehouden tot teruggave van het schilderij Madonna met wilde rozen (ca. 1530) van Jan van Scorel aan verzoekers noch tot betaling van enige compensatie.

Dit bindend advies is gegeven op 25 april 2013 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten, R. Herrmann, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)