3. Vaststelling van de feiten
De commissie stelt, op grond van het literatuur- en archiefonderzoek dat in zaak RC 3.162 en in deze heroverwegingszaak is verricht bij instanties en personen in onder andere Nederland, Duitsland, Israël en de Verenigde Staten, de volgende feiten vast.
De familie Stern-Lippmann: Margarethe en Siegbert Stern-Lippmann en hun vier kinderen
Johanna Margarethe Lippmann werd op 6 januari 1874 geboren te Berlijn. Ze huwde Samuel Siegbert Stern (1864-1935), die net als zijzelf van Joodse afkomst was en mede-eigenaar was van de textielfirma Graumann & Stern. Het echtpaar woonde in Babelsberg (nu stadsdeel van Potsdam) en kreeg vier kinderen: Annie Regina Stern (1899-1989), Hilde Sophie Stern (1901-1984), Hans Martin Stern (1907-1953) en Luise Henriette Stern (1909-1944). Annie Stern trouwde in 1924 met de Nederlandse koopman en kunsthandelaar James Vigeveno. Haar jongere zuster Hilde trouwde in 1927 met Otto Liebstaedter, een boekhandelaar van Duits-Joodse afkomst. Zoon Hans Stern huwde Rosa Marie Czellitzer, de dochter van een Joodse oogarts uit Berlijn. De jongste dochter, Luise, trouwde in 1934 met Herbert Hayn, een confectiefabrikant van eveneens Duits-Joodse afkomst.
Het echtpaar Stern-Lippmann bezat een omvangrijke kunstcollectie. In een testament van het echtpaar uit 1924 worden 144 genummerde (kunst)objecten genoemd, waaronder meer dan honderd schilderijen en tekeningen. In dit testament wordt één schilderij van Kandinsky genoemd, met daarbij de aanduiding ‘Landschaft’. Verzoekers hebben een kopie van een afschrift van een typoscript van dit testament overgelegd, waarop wordt vermeld: ‘Verkündet am 14. Oktober 1935’. Dit betekent dat het testament op genoemde datum, na het overlijden van Siegbert Stern, door een rechterlijke instantie is geopend en van kracht verklaard.
Niet bekend is wanneer de Sterns het schilderij van Kandinsky hebben aangekocht. Een deel van de kunstcollectie van het echtpaar is te zien in een fotoalbum van het interieur van hun woonhuis in Babelsberg. Eén van de foto’s in het album toont een kamer met aan een wand twee schilderijen, waaronder het genoemde werk van Kandinsky. Op andere foto’s zijn andere kunstwerken te zien, waaronder het schilderij De besnijdenis, waarover de commissie heeft geadviseerd in zaak RC 1.44. Een foto-expert die het album op verzoek van de commissie heeft bestudeerd, is tot de conclusie gekomen dat het album tussen ongeveer 1915 en 1940 is gemaakt. Een preciezere datering van de foto waarop het nu geclaimde werk is te zien, is volgens de foto-expert niet vast te stellen.
Vervolging van de familie en vlucht in de jaren 1933-1938 uit Duitsland naar Nederland
Na de machtsovername door Hitler in januari 1933 werden het echtpaar Stern-Lippmann en hun kinderen vanwege hun Joodse afkomst in toenemende mate in hun bestaan bedreigd. Hilde Liebstaedter-Stern en Luise Hayn-Stern weken direct in 1933 met hun echtgenoten uit naar Nederland. In augustus 1935 overleed vader Siegbert in Berlijn. Het jaar daarop vluchtte Annie Vigeveno-Stern met haar gezin naar Nederland. De kinderen Stern drongen er bij hun moeder op aan dat ook zij zou emigreren omdat zij door nazi’s werd lastiggevallen. Haar privéchauffeur Erich Stritzke – hij werkte sinds 1925 voor het echtpaar Stern – verklaarde na de oorlog: ‘Frau Stern war in dem kleinen Ort Babelsberg sehr gut bekannt und erfreute sich, da sie als wohlhabend galt, der unangenehmsten Aufmerksamkeit der Nationalsozialisten.’
In het voorjaar van 1937 verliet Margarethe Stern-Lippmann Babelsberg en vestigde zij zich in het kuuroord Badenweiler in Zuid-Duitsland. Ze nam een klein deel van haar bezittingen mee. Toen de Jodenvervolging in de loop van 1938 nog ernstiger vormen aannam, vluchtte zij via Zwitserland naar Nederland. De eerste tijd verbleef zij bij dochter Annie en haar gezin in Bloemendaal. Ook Hans Stern vluchtte in 1938 naar Nederland met zijn vrouw en kinderen.
Intussen had Margarethe vanuit Zwitserland de Berlijnse belastingadviseur Konstantin Balaszeskul opdracht gegeven om haar zakelijke belangen in Duitsland te behartigen, waaronder het beheer en de afwikkeling van haar vermogen. Dit was een complexe taak, aangezien de nazi-autoriteiten scherp toezicht hielden op bezittingen van Joodse emigranten. Balaszeskul droeg zorg voor de liquidatie van het onroerend goed, waaronder de villa in Babelsberg die op 2 november 1940 werd verkocht. Hij verzorgde ook de verhuizing van de inboedel naar Nederland. Om hiervoor toestemming van de Duitse autoriteiten te verkrijgen, moest hij de inventarislijst overleggen en gelegenheid bieden de goederen te bezichtigen. Verschillende voorwerpen van goud en zilver werden uit de verhuisboedel weggehaald omdat ze op grond van anti-Joodse maatregelen moesten worden ingeleverd.
Vermoedelijk in december 1939 is de inboedel naar Amsterdam verhuisd. Hiervan zijn vier lijsten met bezittingen aangetroffen. Op één lijst worden 38 ‘Bilder’ vermeld, op een andere lijst wordt gesproken van ‘1 Ölbild’ uit de ‘Groβes Wohnzimmer’. Ook blijkt uit de documentatie dat Balaszeskul na december 1939 twee schilderijen van de hand van Fidus (pseudoniem van Hugo Höppener) en Max Pechstein en acht sculpturen voor Margarethe Stern-Lippmann heeft verkocht.
Lotgevallen van Margarethe in Nederland tot haar deportatie naar Auschwitz
De inboedel werd blijkens de factuur van het transportbedrijf naar ‘Amsterdam – Doklaan’ verhuisd. Welke schilderijen precies zijn meegegaan en waar ze terecht zijn gekomen, is niet duidelijk. Niet uit te sluiten is dat sommige schilderijen buiten deze verhuizing om naar Nederland zijn gekomen.
In de jaren 1938-1940 stond Margarethe Stern-Lippmann op verschillende adressen in Bloemendaal en Amsterdam ingeschreven. In het najaar van 1940 verhuisde Margarethe naar Hilversum, waar zij ook weer op verschillende adressen woonde, onder meer op de Wernerlaan 30.
In 1941 werd Margarethe Stern-Lippmann door het naziregime stateloos verklaard. In datzelfde jaar heeft zij geprobeerd emigratievisa te bemachtigen voor zichzelf en haar familie. Onderdeel van die poging vormde het ter beschikking stellen van het schilderij Portrait of Miss Edith Crowe van de schilder Fantin-Latour aan de Dienststelle Mühlmann, een Duitse instantie die zich bezighield met de verwerving van kunstwerken voor nazi-Duitsland. Dit schilderij bevond zich niet in Margarethe’s collectie, maar is door haar eind 1941 speciaal voor dit doel voor fl. 40.000,- aangekocht bij de Haagse kunsthandel D’Audretsch. Bij deze aankoop heeft de Duits-Joodse kunsthandelaar Myrtil Frank bemiddeld. Hij woonde in de periode 1941-1942 op loopafstand van Margarethe’s huis op de Wernerlaan in Hilversum. Frank heeft het schilderij afgegeven aan de Dienststelle Mühlmann, maar de emigratievisa zijn nooit aan Margarethe verstrekt.
Archiefvondsten maken duidelijk dat Myrtil Frank in 1941-1942 eveneens betrokken is geweest bij verschillende verkopen, of pogingen daartoe, van kunstwerken uit Margarethe’s collectie, onder andere van schilderijen van Anton Mauve, Jacob Jordaens en Lovis Corinth.
Tijdens de Duitse bezetting, in 1942 of 1943, dook Margarethe in Bussum onder bij de acteur en theatermanager Johan Brandenburg en zijn echtgenote Cornelia (Corry) Vuijk. Daar is Margarethe op 27 april 1944, na verraad, gearresteerd. Zij werd in Amsterdam gevangengezet en tien dagen later naar Westerbork doorgestuurd, waar ze als ‘strafgeval’ in de strafbarak werd geplaatst. Met het eerstvolgende transport werd ze naar Auschwitz gedeporteerd, waar ze vrijwel direct na aankomst is vermoord.
Lotgevallen van de kinderen van Margarethe en Siegbert in WO II
Ook dochter Luise en haar echtgenoot Herbert Hayn zijn slachtoffer geworden van de Jodenvervolging. Hun dochtertje Doris overleefde in de onderduik. Hilde en Otto Liebstaedter-Stern en hun dochters Marla en Hedi overleefden eveneens in de onderduik, in onder andere hun woonplaats Nunspeet. Hans en Annie en hun gezinnen konden tijdig naar de Verenigde Staten ontkomen.
Kort na de bevrijding schreef Hilde Liebstaedter-Stern aan een vriendin: ‘Von unserer ganzen grossen holländischen Familie sind Otto, ich, Marla, Hedi als einzige übrig geblieben. (…) Meine Mutter war in Bussum geschuild, ist auch im apr. 44 gepackt. Meine Schwester u. Schwager waren erst in Vugt, sind dann nach Auschwitz gekommen. All meine Tanten, Onkels, Vettern sind verschleppt. Ihr besieht, wie einsam es um uns geworden ist (…). Dass Ottos Mutter in März 43 nach Westerbork gekommen ist, wisst Ihr wahrscheinlich. Sie ist seit dem auch verschollen. (…) Otto ist so mager geworden, dass Ihr ihm kaum erkennen werdt, aber sonst gut im Stande, und wir haben alle sehr viel in dieses Zeit gelernt. (…) Wir wollen vorlaufig in Nunspeet bleiben u. hoffen, in ca. 4 Wochen ein eigenes Haus zu beziehen.’
Was ‘Blick auf Murnau mit Kirche’ na WO II onderdeel van de nalatenschap van Margarethe?
Van een groot deel van het kunstbezit van Margarethe is onduidelijk wat er in de naziperiode mee is gebeurd. Zij kon bij haar vlucht naar Nederland in 1938 niet al haar bezittingen meenemen en heeft omstreeks die vlucht kunstwerken moeten verkopen. Ook tijdens de Duitse bezetting van Nederland heeft zij kunstobjecten verkocht.
Na de oorlog deed de familie pogingen om kunstwerken, die de familie vermist achtte, weer in bezit te krijgen, zoals ook blijkt uit aangifteformulieren bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK).
Vanaf 1950 richtten de nabestaanden van Margarethe zich vooral op de verdeling van haar kunstbezit waarvan zij veronderstelden dat het nog wél aanwezig was (in Amsterdam en Nunspeet). Otto en Hilde Liebstaedter-Stern, die als enigen van de (schoon)kinderen nog in Nederland woonden, speelden hierbij een belangrijke rol. Het door verzoekers ingebrachte nieuwe materiaal maakt duidelijk dat ook de andere (schoon)kinderen bij de verdeling van het kunstbezit nauw betrokken waren. Uit de stukken komt het beeld naar voren van een familie die in goede onderlinge verhoudingen tot een harmonieuze afwikkeling van de nalatenschap probeert te komen. Fritz Martin (Fred) Stern, een neef van Siegbert Stern die in New York woonde, trad op als executeur-testamentair.
De nabestaanden veronderstelden nog tot juni 1952 dat het schilderij ‘Blick auf Murnau mit Kirche’ – dat zij als ‘Landschaft’ aanduidden – onderdeel van de onverdeelde nalatenschap uitmaakte. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- Hilde’s echtgenoot Otto Liebstaedter vervaardigt op enig moment in de periode mei-oktober 1950 een lijst van ‘Kunstgegenstaenden aus Holland’. Dit op verzoek van zijn schoonzus Annie, die daartoe vanuit de Verenigde Staten een kopie van het testament toestuurt en Hilde vraagt om ‘a complete list of the things which they still have in Holland, as well as the objects which have been sold by them’. Het, waarschijnlijk handgeschreven, origineel van Otto’s lijst is niet bewaard gebleven, maar de verzoekers hebben in 2019 een getypte kopie bij nazaten van Fred Stern in de Verenigde Staten aangetroffen. Op Otto’s lijst staan veertig ‘Bilder’, waaronder het ‘Landschaft’ van Kandinsky en negen sculpturen. Hij vermeldt: ‘Ich habe verkauft bei Anne J. Olthoff für fl. 1990.- / nur keine Bilder’. Hij vermeldt tevens: ‘Ich hoffe, dass es so gut ist’. Elf van de genoemde schilderijen bevinden zich in het Stedelijk Museum en het gebouw van de Associatie Cassa te Amsterdam. Ongeveer dertig schilderijen zijn, zo blijkt uit een brief van Otto uit deze periode, in Nunspeet bij hem thuis of ‘bei Freunden untergebracht’.
- James Vigeveno stelt, op basis van Otto’s lijst, op 29 oktober 1950 in de Verenigde Staten een ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ op. Hierop staan alle door Otto opgesomde werken, nu voorzien van een prijs. Ook plaatst James onder een aantal werken rode strepen. Het ‘Landschaft’ van Kandinsky behoort tot deze met rood onderstreepte werken, met als prijsvermelding 500,- dollar. Annie Vigeveno licht de aanvullingen toe in een brief van 29 oktober 1950 aan executeur-testamentair Fred Stern: ‘Regarding the pictures, we are giving you enclosed an estimate of the values of the paintings from Otto’s list, and would strongly advise to have those with the red marks come to this country – either for sale or distribution among the heirs.’ In deze brief vermeldt Annie ook dat zij een kopie van haar brief en de ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ aan haar broer Hans Stern zal sturen.
- Begin 1952 besluit de familie ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap alle kunstobjecten door de Amsterdamse kunsthandelaar en taxateur Bernard Houthakker te laten taxeren. Met het oog daarop schrijft executeur Fred Stern op 4 februari 1952 aan Otto Liebstaedter: ‘Ich schicke Dir also noch eine Kopie der wahrscheinlich vollstandigen Liste die ich im Oktober 1950 von James erhalten habe in zwei Exemplaren, damit Du sie als Grundlage benuetzen kannst.’ Met ‘wahrscheinlich vollstandigen Liste’ doelt Fred Stern op de ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ van James Vigeveno van 29 oktober 1950 (waarop ook het ‘Landschaft’ van Kandinsky staat).
Op de vanaf juni 1952 aangepaste of opgestelde lijsten van de onverdeelde nalatenschap komt het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet meer voor:
- In juni 1952 taxeert Houthakker de in Nunspeet aanwezige werken. In zijn archief is een – nieuw getypte, want anders opgemaakte – kopie gevonden van James Vigeveno’s ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’. Op deze kopie zijn met de hand aantekeningen aangebracht: onder andere zijn bij de eerdere schattingen van James Vigeveno (alternatieve) prijzen geplaatst en het ‘Landschaft’ van Kandinsky is doorgestreept. Volgens een door verzoekers ingeschakelde handschriftexpert zijn de handgeschreven prijzen genoteerd door Houthakker, net als enkele andere aantekeningen. Aannemelijk is dat Houthakker ook degene was die het ‘Landschaft’ van Kandinsky op deze kopie heeft doorgestreept.
- Op 18 september 1952 stelt Houthakker een ‘deskundige verklaring’ op over 37 schilderijen, ‘alle behorende tot de nalatenschap van Mevrouw M.J. Stern-Lippmann en zich bevindende in diverse percelen te Nunspeet (Gld.) en te Amsterdam in het Stedelijk Museum en in het gebouw van de Associatie Cassa’. Ook hierop staat het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet.
- In 1954 wordt de nalatenschap onder de erfgenamen verdeeld. Op de Staat van Verdeling is het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet vermeld.
- In 1955 stellen mr. J.P. Barth en dr. W.H.C. Schukking, financieel-juridisch adviseurs van de familie, een overzicht op van kunstwerken uit de nalatenschap ‘welke na 1945 niet meer in de boedel werden aangetroffen’. Ook hierop staat het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet. Barth en Schukking sturen dit overzicht (hierna: Schukking-lijst) in 1955 aan de SNK en in 1958 en 1959, in licht aangepaste vorm, aan de Duitse autoriteiten.
De familie was tot de taxatie door Houthakker in juni 1952 niet geheel zeker van de omvang van de nalatenschap. Otto Liebstaedter merkt in zijn ‘Liste von Kunstgegenstaenden aus Holland’ uit 1950 op: ‘Ich hoffe, dass es so gut ist’. In zijn brief van 4 februari 1952 aan Liebstaedter duidt executeur Fred Stern de ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ van James Vigeveno aan als ‘wahrscheinlich vollstandigen Liste’. Ook lege plekken op Otto’s lijst op plaatsen waar titels behoorden te staan, wijzen op die onzekerheid. Uit deze en andere aanwijzingen leidt de commissie af dat Otto zijn lijst uit 1950 op basis van het testament en vanuit zijn geheugen opstelde, zonder dat hij de ‘in diverse percelen’ opgeslagen kunstwerken na de oorlog zelf had gezien. Dit in tegenstelling tot Houthakker, die voor de taxatie van de kunstwerken naar Nunspeet is gereden om alle nog tot de collectie behorende werken te inspecteren.
December 1951: het museum koopt het werk van Legat. Inventariskaart van het museum
Uit het onderzoek blijkt dat het museum het werk in december 1951 voor fl. 11.500,- heeft gekocht van de in Den Haag gevestigde, van oorsprong Oostenrijkse, kunsthandelaar Karl Legat. Het werk is in het museum bekend als Blick auf Murnau mit Kirche.
Het museum heeft een handgeschreven inventariskaart opgesteld met als herkomstinformatie: ‘Légat, Den Haag (1951) fl. 11.500-’ / ‘Vroeger verzameling A. Kaufmann; door diens in Nederl. wonende dochter verkocht Légat. (opg. Légat)’. Op grond van correspondentie van het museum en diverse tijdsaanduidingen op de kaart is aannemelijk dat deze mededeling na september 1953, mogelijk pas in 1955, is aangebracht. Dat was nadat Legat – op 20 juli 1953 – was overleden. In een brief van 30 oktober 1951 aan de gemeente Eindhoven, waarin het museum aan de gemeente verzocht het werk van Legat aan te kopen, meldde het museum: ‘Intussen is echter komen vast te staan dat de kunsthandelaar het schilderij voor F. 10.000 heeft gekocht.’
Onderzoek naar A. Kaufmann
Omdat de inventariskaart van het museum vermeldt dat het werk onderdeel was van de verzameling van A. Kaufmann en dat diens in Nederland wonende dochter het werk aan Legat heeft verkocht, heeft de commissie het ECR verzocht nader onderzoek naar A. Kaufmann te doen. Bij het onderzoek van het ECR kwamen drie personen met de naam A. Kaufmann dan wel A. Kauffmann naar voren.
De eerste persoon is de Duits-Joodse kunsthandelaar en -verzamelaar Arthur Kauffmann (1887-1983). Het ECR heeft een zoon van hem benaderd, die kunsthistoricus is. Deze liet weten dat zijn vader waarschijnlijk niet degene is die op de kaart van het museum wordt bedoeld: ‘He was a refugee from Germany who settled in London in 1938. Having been an art auctioneer in Frankfurt (Hugo Helbing), he became an art dealer in London. I do not think that he had close links with Dutch dealers in 1951 and he certainly did not have any daughters.’ Ook schreef hij: ‘(…) I do not think that my father privately owned a Kandinsky painting before 1951.’
Ook bij de tweede persoon, de Frans-Joodse tekenaar Albert Kaufmann (1903-1987), vond het ECR geen connecties met de Kandinsky, Nederland, Legat of de familie Stern.
Ten aanzien van de derde persoon, de Düsseldorfse kunstenaar en kunstverzamelaar Arthur Kaufmann (1888-1971), zijn die connecties er blijkens het onderzoek van het ECR wel. Deze Kaufmann bezat een kunstverzameling en was een bewonderaar van Kandinsky. Hij had een zoon en een dochter. Vanaf 1933 woonde hij met zijn gezin enige jaren in Nederland. Arthur en zijn vrouw Lisbeth bevonden zich in sociaal en geografisch opzicht dicht in de buurt van de kunsthandelaren Karl Legat en Myrtil Frank en van de in Nederland gevestigde kinderen van de familie Stern. Zij maakten allen deel uit van de Duits-Joodse vluchtelingen-gemeenschap en kenden elkaar hetzij direct, hetzij via familieleden of vrienden. De door het ECR geraadpleegde bronnen van en over Arthur Kaufmann bevatten geen aanwijzingen dat Arthur een Kandinsky heeft bezeten. Het gezin Kaufmann vertrok al snel weer uit Nederland: Arthur in 1935, dochter Miriam in 1936 en Lisbeth en zoon Hans in 1937. Op het moment dat Margarethe Stern-Lippmann zich in Nederland vestigde, in 1938, was het gezin Kaufmann dus niet meer in het land.
Het concept-onderzoeksrapport van het ECR van 24 mei 2022 vermeldt een persoonlijk archief van Arthur Kaufmann in de Public Library te New York (NYPL). Het ECR heeft door de restricties als gevolg van de Covid-19-pandemie geen gelegenheid gezien dit archief in te zien. Ook informatieverzoeken van het ECR aan de NYPL hebben geen stukken opgeleverd.
Vanwege het mogelijke belang van dit persoonlijke archief van Arthur Kaufmann zijn twee leden van de commissie naar New York gereisd om dat archief te raadplegen. Zij vonden in dat archief memoires van Arthur Kaufmanns vrouw Lisbeth met informatie over de kunstcollectie die zij en haar man vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw hadden aangelegd: ‘Arthur’s studio in the New Academy [in Düsseldorf] was rather far from our home now, and when people wanted to see his work they had to visit him there, because he made it a rule to decorate the walls of our apartment only with the paintings and drawings of other artists he had started to collect. He would either buy them outright or exchange for some of his own. So we had works by Gleize, Max Ernst, Otto Dix, Jankel Adler, Seehaus, Feininger, Karl Schwesig, Theo Champion, Walter Ophey, Uzarski, and others.’ Kandinsky wordt in deze opsomming niet genoemd, wat des te meer opvalt omdat uit de door het ECR geraadpleegde bronnen en diverse stukken uit het New Yorkse archief blijkt hoezeer Arthur Kandinsky bewonderde. Daar komt nog bij dat de memoires van zowel Arthur als Lisbeth Kaufmann door een uitvoerige schrijfstijl worden gekenmerkt. Arthurs memoires alleen al beslaan meer dan vijfhonderd pagina’s, waarin hij uitgebreid vertelt over onder meer zijn connecties met bekende kunstenaars. Maar noch in bovenvermeld citaat uit Lisbeths memoires, noch in overige stukken uit Kaufmanns archief in New York wordt gerept van de verwerving van een Kandinsky.
Ansichtkaart uit 1966 van Flory Frank
Het ECR heeft in het archief van kunsthandelaar Victor D. Spark dat zich in de Archives of American Art van het Smithsonian Institution te Washington bevindt, een ansichtkaart aangetroffen, die Flory Frank-Marburger in 1966 naar Spark heeft gestuurd. Zij was de vrouw van de reeds genoemde kunsthandelaar Myrtil Frank en een liefhebber van moderne kunst. De ansichtkaart die zij heeft gestuurd bevat een afbeelding van Blick auf Murnau mit Kirche, waarbij Flory met de hand heeft geschreven: ‘This was our Kandinsky’.
Myrtil Frank – hierboven al vermeld als bemiddelaar en handelaar voor Margarethe tijdens de bezetting – was een zakenpartner van Karl Legat. Frank werkte in en ook na de bezetting nauw met Legat samen. Tijdens de oorlog werkten beiden voor de Dienststelle Mühlmann, waardoor zij tegen deportatie beschermd werden (anders dan Frank was Karl Legat niet Joods, maar zijn vrouw, de fotografe Meta Ehrlich, wel).
Op grond van hun Duitse afkomst kregen Frank en Legat na de bevrijding te maken met procedures in het kader van ‘ontvijanding’. Myrtil en Flory Frank ontvingen hun ‘ontvijanding verklaring’ op 9 juli 1947. Zij emigreerden eind 1949 naar de Verenigde Staten. Legat en zijn echtgenote Meta werden op 27 april 1949 ‘ontvijand’. Het beheer van het NBI (Nederlandse Beheersinstituut) over hun privé en zakelijk vermogen werd in oktober 1951 opgeheven, dus kort voordat de kooptransactie tussen Legat en het museum tot stand kwam.