Spring naar content
Advies inzake het verzoek tot teruggave van Stilleven met vruchten en gevogelte van J. Fyt (NK 1728)

Stilleven met vruchten en gevogelte van J. Fyt

Dossiernummer: RC 1.34

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 14 mei 2007

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 1728 – Stilleven met vruchten en gevogelte door J. Fyt (foto: RCE)

  • NK 1728 - Stilleven met vruchten en gevogelte door J. Fyt (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 11 juli 2005 verzocht de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de Restitutiecommissie om advies over de te nemen beslissing op het verzoek van 5 juni 2005 van M.M. v. C.-R. (hierna: verzoekster) tot teruggave van het zeventiende-eeuwse schilderij Stilleven met vruchten en gevogelte van J. Fyt (NK 1728). Het geclaimde schilderij maakt deel uit van de Nederlands Kunstbezit-collectie in beheer van het rijk en bevindt zich momenteel in depot van het Instituut Collectie Nederland.

De procedure

Aanleiding voor het restitutieverzoek vormde een brief van 25 oktober 2004 van Bureau Herkomst Gezocht (BHG), waarin verzoekster nadere informatie werd gevraagd met betrekking tot het werk NK 1728. Het schilderij was volgens BHG gedurende de oorlog door haar schoonvader dr. D. van Cappellen verkocht. Naar aanleiding van de adviesaanvraag heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptrapport van 31 juli 2006. Het rapport is voorgelegd aan verzoekster, waarop zij bij brief van 17 november 2006 heeft gereageerd. Het rapport is vervolgens vastgesteld op 14 mei 2007. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport, dat geacht wordt deel uit te maken van dit advies.

Algemene overwegingen

a) De commissie laat zich bij haar advisering leiden door de beleidslijnen terzake van de Commissie Ekkart als overgenomen door de regering.

b) De commissie heeft zich de vraag gesteld of een uit te brengen advies invloed mag ondervinden van mogelijke consequenties in latere zaken. De commissie beantwoordt die vraag, behoudens onder bijzondere omstandigheden ontkennend omdat een dergelijke invloed bezwaarlijk kan worden tegengeworpen aan de betrokken verzoeker.

c) De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor, behoudens onder bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid.

d) De commissie is van mening dat inzichten en omstandigheden die naar algemene maatschappelijke opvattingen sinds de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk zijn veranderd, gelijk mogen worden gesteld aan nova (nieuwe feiten).

e) Onder onvrijwillig bezitsverlies wordt ook verstaan verkopen zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten.

Bijzondere overwegingen

  1. Verzoekster vraagt restitutie van het schilderij Stilleven met vruchten en gevogelte van de Vlaamse kunstenaar J. Fyt uit het voormalig bezit van haar schoonvader dr. D. van Cappellen. Verzoekster is gehuwd geweest met de zoon van D. van Cappellen, die volgens mededeling van verzoekster in 2003 is overleden, en heeft verklaard als diens erfgename het verzoek in te dienen. Er zijn geen stukken overgelegd met betrekking tot de erfrechtelijke positie van verzoekster.
  2. Het feitenonderzoek heeft het volgende uitgewezen. Uit diverse archiefstukken van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) blijkt dat de Amsterdamse uroloog dr. D. van Cappellen het schilderij van J. Fyt op 21 maart 1941 in commissie heeft gegeven aan kunsthandel P. de Boer voor een bedrag van NLG 6000. De Boer verkocht het werk van Fyt in mei 1941 voor een bedrag van NLG 10.000 aan dr. Hans Posse ten behoeve van het op te richten Führermuseum te Linz. Uit de stukken blijkt dat aan Van Cappellen volgens de gemaakte afspraak destijds NLG 6.000 is uitgekeerd.
  3. Blijkens een naoorlogse verklaring uit 1949 gaf Van Cappellen tegenover de Nederlandse autoriteiten aan dat hij het schilderij, samen met nog elf andere werken, onder dwang had verkocht “om geld voor een door Seys-Inquart opgelegde boete bij elkaar te krijgen.” Uit het onderzoek bleek dat Van Cappellen doelde op een boete die vlak na de Februaristaking van 25 februari 1941 door de nazi’s werd opgelegd aan enkele gemeenten, waaronder Amsterdam. Amsterdam werd aangeslagen voor NLG 15 miljoen. Om het verschuldigde bedrag bijeen te krijgen waren de gemeenten verplicht het gevorderde bedrag binnen 6 weken van burgers met een belastbaar jaarinkomen van meer dan NLG 10.000 in te vorderen (zgn. zoengeld). Blijkens bewaard gebleven stukken uit het Gemeentearchief Amsterdam diende Van Cappellen in dit kader een bedrag van NLG 10.234,10 te betalen. In november 1942 is hem daarvan NLG 1.024,31 door de Gemeente Amsterdam gerestitueerd, zodat hij uiteindelijk NLG 9.209,79 heeft betaald. Gezien het feit dat de datum waarop Van Cappellen het schilderij in commissie gaf aan De Boer (21 maart 1941) valt binnen de periode van zes weken die de gemeenten werd gegund, acht de commissie de verklaring van Van Cappellen overtuigend. De commissie tekent daar echter bij aan dat uit het onderzoek is gebleken dat de naoorlogse belastingwetgeving erin voorzag dat betaalde zoengelden werden gerestitueerd aan betrokkenen. Aangezien dit een algemeen geldende wettelijke regeling betrof, acht de commissie aannemelijk dat ook Van Cappellen hiervan gebruik heeft gemaakt of althans heeft kunnen maken. De commissie gaat er dan ook vanuit dat Van Cappellen na de oorlog is gecompenseerd voor de betaalde boete. Of deze compensatie volledig is geweest, is thans niet meer na te gaan. Onderzoek hiernaar bij het Ministerie van Financiën heeft geen aanvullende informatie opgeleverd.
  4. Het schilderij NK 1728 is in 1946 vanuit München naar Nederland gerecupereerd en vermoedelijk opgeslagen in de depots van de SNK.
  5. Na het werk van Fyt op de claimtentoonstelling van april-juni 1950 in het Rijksmuseum te Amsterdam herkend te hebben, diende Van Cappellen een restitutieverzoek in. De SNK, later opgevolgd door Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen onder leiding van mr J. Jolles, erkende dat het schilderij van Fyt had toebehoord aan Van Cappellen, maar eiste nader bewijs op het punt van de onvrijwilligheid van de verkoop. Bovendien gaf Jolles aan dat het schilderij slechts terug zou worden gegeven na betaling van NLG 6000, het bedrag dat Van Cappellen destijds had ontvangen. Omdat het werk na de oorlog getaxeerd werd op slechts NLG 1000, heeft Van Cappellen de procedure vervolgens gestaakt.
  6. In de jaren ’80 van de twintigste eeuw heeft de zoon van Van Cappellen diverse pogingen gedaan om de destijds door zijn vader verkochte werken, waaronder het thans geclaimde werk, in bezit te krijgen. De contacten met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken leidden echter niet tot een beslissing over de teruggave van de werken. De commissie constateert dan ook dat er geen sprake is van een in het verleden afgehandelde zaak en acht verzoekster ontvankelijk in haar claim.
  7. Voor de vraag of tot restitutie kan worden geadviseerd, is blijkens het geldende restitutiebeleid van belang of de verkoop van het geclaimde schilderij als onvrijwillig, door omstandigheden die direct verband hielden met het nazi-regime, kan worden aangemerkt. De commissie merkt in dit verband op dat Van Cappellen niet joods was, noch behoorde tot een andere door de nazi’s vervolgde bevolkingsgroep. De bewijslastomkering voor vervolgde bevolkingsgroepen, zoals vervat in de derde aanbeveling van de Commissie Ekkart van april 2001, is dus niet van toepassing. De vraag is derhalve of de verkoop door Van Cappellen van het schilderij direct verband hield met de boete die de nazi’s hadden opgelegd, en uit dien hoofde als een gedwongen verkoop kan worden beschouwd.De commissie beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij acht op basis van de onderzoeksgegevens aannemelijk dat Van Cappellen zonder de boete het schilderij niet had verkocht en meent derhalve dat de verkoop als onvrijwillig kan worden gekwalificeerd. Met name het tijdstip van de verkoop van het schilderij is daarvoor een aanwijzing. De commissie overweegt dat er thans geen gegevens meer beschikbaar zijn om te kunnen beoordelen of Van Cappellen destijds ook andere vermogensbestanddelen had kunnen aanwenden ter voldoening van de boete. Aangezien de commissie het risico van door tijdsverloop niet meer te leveren bewijs blijkens haar algemene overwegingen (sub c) bij de overheid legt, gaat de commissie daar niet van uit.
  8. Resteert de vraag of verzoekster enig bedrag dient te betalen tegenover de teruggave van het schilderij. Ingevolge de vierde aanbeveling van de Commissie Ekkart van april 2001, zoals overgenomen door de regering, dient terugbetaling van genoten verkoopopbrengsten in het geding te worden gebracht ‘indien en voor zover de toenmalige verkoper of zijn erven daadwerkelijk die opbrengsten ter vrije beschikking hebben gekregen’. Het bedrag dient in dat geval geïndexeerd te worden volgens het algemene prijsindexcijfer. Daarnaast adviseert de Commissie Ekkart in haar negende aanbeveling ‘de eerder niet door de eigenaren gebruikte mogelijkheden tot terugkoop weer open te stellen, voorzover althans andere gehanteerde criteria niet al zouden leiden tot een teruggave zonder financiële compensatie.’ Aan deze aanbevelingen ligt de gedachte ten grondslag dat het huidige restitutiebeleid er niet toe dient te leiden dat de oorspronkelijke verzoeker of diens erfgenamen ongegrond worden verrijkt.
  9. In dit verband wijst de commissie er op dat Van Cappellen gedurende de bezetting de verkregen verkoopopbrengst ad NLG 6000 weliswaar vermoedelijk heeft aangewend ter betaling van de boete ad NLG 9.209,79, maar dat hij daarvoor na de oorlog, naar de commissie aanneemt, door het rijk is gecompenseerd. Dit betekent dat Van Cappellen na de oorlog een aanzienlijk bedrag van de koopsom ter beschikking heeft gekregen. Het komt de commissie derhalve redelijk voor indien aan de restitutie van het werk een voorwaarde tot betaling van een tegenprestatie wordt verbonden. Ter bepaling van dat bedrag adviseert zij, de omstandigheden in aanmerking genomen, overeenkomstig de vierde aanbeveling van de Commissie Ekkart het destijds ontvangen bedrag van NLG 6000 te indexeren volgens het algemene prijsindexcijfer. Aangezien niet met zekerheid valt vast te stellen of Van Cappellen volledig is gecompenseerd voor de door hem betaalde zoengelden, acht de commissie een terugbetaling van de helft van dat bedrag op zijn plaats.
  10. De commissie adviseert de Minister de aldus verkregen gelden conform de zevende en achtste Slotaanbeveling van de Commissie Ekkart te bestemmen voor joods-culturele doelen.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het werk Stilleven met vruchten en gevogelte van J. Fyt (NK 1728) te restitueren aan de gezamenlijke erfgenamen van D. van Cappellen, onder de voorwaarde als hiervoor onder 9 aangegeven.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 14 mei 2007,

B.J. Asscher (voorzitter)
J.Th.M. Bank
J.C.M. Leijten
P.J.N. van Os
E.J. van Straaten
H.M. Verrijn Stuart