Spring naar content
Advies inzake Van Praag

Van Praag

Dossiernummer: RC 1.191

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 1 februari 2024

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

Vechtende kaartspelers door een onbekende maker – NK3533 (foto: RCE)

  • Vechtende kaartspelers door onbekende maker

Samenvatting advies inzake Meijer Marcus Van Praag

De Restitutiecommissie heeft een verzoek beoordeeld tot teruggave van het schilderij Vechtende kaartspelers door een onbekende maker, dat deel uitmaakt van de Nederlands Kunstbezit (NK)-collectie van de Nederlandse Staat. Op grond van onderzoek door het Expertisecentrum Restitutie (ECR) oordeelt de commissie dat het in hoge mate aannemelijk is dat het kunstwerk afkomstig is uit de collectie van de Joodse antiquair Meijer Marcus van Praag. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat Meijer Marcus van Praag het bezit van het schilderij onvrijwillig heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Onderzoek heeft uitgewezen dat Meijer Marcus van Praag tijdens de bezetting eigenaar was van het schilderij en dit in oktober 1941 heeft verkocht aan kunstverzamelaar Van der Sloot, die het schilderij kort daarna weer doorverkocht. De verkoop door Meijer Marcus van Praag hield verband met maatregelen van de bezetter tegen Joodse burgers en kwam voort uit lijfsbehoud.

Na de oorlog achtte het Bundesamt für Äußere Restitutionen bewezen dat het schilderij zich al voor 1940 in Nederland bevond, zodat het naar Nederland kon worden gerecupereerd en werd opgenomen in de NK-collectie.

De commissie heeft de Staatssecretaris Cultuur en Media geadviseerd het schilderij Vechtende kaartspelers aan de erfopvolgers van Meijer Marcus van Praag te restitueren.

Advies inzake Van Praag

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) op 8 juni respectievelijk 12 juli 2021 verzocht om advies respectievelijk aanvullend advies uit te brengen. Dit advies heeft betrekking op het verzoek – na wijziging van het aanvankelijke verzoek – tot teruggave van een schilderij uit de Nederlands Kunstbezit-collectie (hierna ook: NK-collectie).

Het verzoek tot teruggave is gedaan door AA namens BB, CC en DD (hierna ook: verzoekers). Verzoekers hebben verklaard erfgenaam te zijn van Meijer Marcus van Praag (16 mei 1871 – 14 mei 1943), van zijn broer Sadok Marcus van Praag (14 september 1880 – 19 juni 1942) en diens vrouw Lena van Praag-Zadick (16 mei 1891 – 23 juli 1943). De minister heeft zich in deze zaak laten vertegenwoordigen door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna ook: RCE).

Het aanvankelijke verzoek betrof de volgende schilderijen:

  • RMT 1608 – De ontdekte schijndeugd: de geveinsde droefheid van Geertruy (1734 of 1745) door Cornelis Troost. Het schilderij bevindt zich op dit moment in het Rijksmuseum Twenthe te Enschede.
  • NK 1777 – De ontdekte schijndeugd: de ontdekking van Volkert in de mand (1734 of 1735) door Cornelis Troost. Het schilderij is op dit moment bij het Rijksmuseum Twenthe te Enschede.
  • NK 3533 – Vechtende kaartspelers. Het schilderij van een onbekende maker bevindt zich op dit moment bij het CollectieCentrum Nederland te Amersfoort (het depot van de RCE).

Bij brief van 3 november 2023 hebben verzoekers de commissie gemeld dat zij het restitutieverzoek met betrekking tot de schilderijen NK 1777 en RMT 1608 wensen in te trekken; zij handhaven het verzoek voor het schilderij NK 3533 (hierna: het Schilderij). De commissie heeft deze brief doorgeleid naar de RCE. Daarop heeft de RCE de commissie bij brief van 27 november 2023 verzocht de adviesaanvraag van de staatssecretaris aan te passen en enkel advies uit brengen over het Schilderij.

Het verzoek

Bij brieven van 8 juni en 12 juli 2021 heeft de RCE namens de minister de commissie verzocht om advies uit te brengen met betrekking tot teruggave van de drie schilderijen.  Aanleiding hiervoor is het verzoek van AA namens verzoekers aan de minister, zoals opgenomen in de brief van 23 april 2021 respectievelijk e-mail van 24 juni 2021. De drie schilderijen zouden oorspronkelijk eigendom zijn geweest van Meijer Marcus van Praag en Sadok Marcus van Praag, beiden antiquair.

Op 3 november 2023 is de commissie geïnformeerd dat verzoekers naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 23 oktober 2023, het restitutieverzoek intrekken voor zover het betreft de schilderijen NK 1777 en RMT 1608; zij handhaven het verzoek voor het Schilderij. Naar aanleiding van de brief van verzoekers van 3 november 2023 heeft de staatssecretaris de commissie op 27 november 2023 verzocht de adviesaanvraag aan te passen, en de commissie verzocht enkel advies uit te brengen over het Schilderij.

De procedure en het toepasselijke beoordelingskader

De commissie heeft verzoekers bij brief van 20 juli 2021 geïnformeerd over het adviesverzoek van de minister en ingelicht over de procedure en het reglement van de commissie. De commissie heeft kennisgenomen van alle door verzoekers en de RCE overgelegde stukken. Zij heeft afschriften van alle stukken aan verzoekers en de RCE gezonden. Daarnaast heeft de commissie het Expertisecentrum Restitutie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (hierna ook: het ECR) verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het hierna te noemen onderzoeksrapport.

Chronologisch overzicht van acties van de commissie en reacties daarop

  • Bij brieven van 23 april 2021, 10 juni 2021 en 24 juni 2021 hebben verzoekers de minister verzocht om restitutie van de drie schilderijen, die zich op dit moment bevinden in het Rijksmuseum Twenthe te Enschede en het CollectieCentrum Nederland te Amersfoort. Op 8 juni respectievelijk 12 juli 2021 heeft de RCE namens de minister de commissie verzocht haar over dit verzoek te adviseren.
  • Op 20 juli 2021 heeft de commissie het ECR verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen; op 2 augustus 2021 heeft de commissie nagekomen correspondentie en foto’s aan het ECR toegezonden. Op 18 november 2021 hebben verzoekers hun bevindingen uit eigen onderzoek toegezonden aan de RCE en het ECR met een afschrift aan de commissie.
  • De resultaten van het onderzoek zijn door het ECR neergelegd in een concept-onderzoeksrapport dat bij brief van 28 maart 2023 aan de RCE en aan verzoekers is toegestuurd voor feitelijke aanvulling en/of commentaar. De RCE heeft op 30 april 2023 hierop gereageerd; namens verzoekers is op het conceptrapport op 1 en 19 juni 2023 gereageerd. Op 23 juni 2023 heeft het ECR een bijgewerkte versie van het concept-onderzoeksrapport, samen met de reactie van de RCE en de reactie namens verzoekers, toegezonden aan de commissie.
  • Tijdens de vergadering van 17 juli 2023 heeft de commissie het concept-onderzoeksrapport met het ECR besproken. Na de vergadering is paragraaf 3.5 in zijn geheel redactioneel herzien en is een extra literatuurverwijzing aan deze paragraaf toegevoegd.
  • Op 25 augustus 2023 is het definitieve onderzoeksrapport vastgesteld en op 5 september 2023 toegezonden aan de RCE en verzoekers. Namens verzoekers is hierop gereageerd op 25 september en 20 oktober 2023; de RCE heeft op 29 september 2023 laten weten geen opmerkingen van feitelijke aard te hebben op het definitieve onderzoeksrapport.
  • Eveneens op 5 september 2023 heeft de commissie verzoekers en de RCE uitgenodigd voor een mondelinge behandeling. Zij heeft aangekondigd tijdens deze behandeling vragen te zullen stellen aan verzoekers over de vererving van de nalatenschap van Sadok Marcus van Praag. Verzoekers hebben de uitnodiging op 25 september 2023 geaccepteerd; de RCE op 9 oktober 2023.
  • Op 23 oktober 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het CAOP in Den Haag. Het verslag van de mondelinge behandeling is op 3 november 2023 ter kennisneming toegezonden aan verzoekers en de RCE. Daarbij is opgemerkt dat de commissie zal overgaan tot het opstellen van haar conceptadvies.
  • Eveneens op 3 november 2023 hebben verzoekers de commissie geïnformeerd dat zij het restitutieverzoek voor de schilderijen NK 1777 en RMT 1608 intrekken op basis van juridische, ethische en morele gronden. Zij handhaven het verzoek om restitutie van het Schilderij. Tevens verzoeken zij de commissie om, indien die tot de conclusie komt dat de schilderijen NK 1777 en RMT 1608 van Cornelis Troost rechtmatig eigendom waren van Sadok Marcus van Praag en onder dwang zijn verkocht of zijn geroofd, ervoor zorg te dragen dat deze kunstwerken in de juiste takken van de familie van Sadok van Praag terechtkomen.
  • Op 8 november 2023 heeft het ECR na toetsing van het standpunt van verzoekers in een nagekomen reactie, een addendum op het onderzoeksrapport toegezonden; het addendum wordt toegevoegd aan het definitieve onderzoeksrapport.
  • Op 27 november 2023 heeft de staatssecretaris de commissie verzocht de adviesaanvraag aan te passen naar aanleiding van de brief van verzoekers van 3 november 2023, en de commissie verzocht enkel advies uit te brengen over schilderij NK 3533.
  • Op 22 december 2023 heeft de commissie haar advies in concept toegezonden aan verzoekers en de RCE.
  • Verzoekers hebben bij brief en e-mails van 4 januari 2024 op het conceptadvies gereageerd. De RCE heeft op 15 januari 2024 gereageerd met een aantal tekstuele aanpassingen in het conceptadvies.

Vaststelling van de feiten

De commissie stelt op grond van het feitenonderzoek dat in deze zaak is verricht de volgende feiten vast.

De broers Meijer Marcus en Sadok Marcus van Praag

Meijer Marcus van Praag en zijn gezin

Meijer Marcus van Praag (hierna ook: Meijer) werd op 16 mei 1871 geboren te Den Helder. Hij had vier – jongere – zussen en zeven broers, onder wie Sadok Marcus van Praag (hierna ook: Sadok). Meijer trouwde in juni 1892 in Sittard met Regina Sassen. Het echtpaar vestigde zich in Zaandam en verhuisde twee maanden later naar Amsterdam. Vanaf 1907 verbleef Meijer tot zeker 1917 af en aan in Brussel. Bij zijn terugkeer in Nederland werd hij in het bevolkingsregister te Maastricht ingeschreven als ‘koopman in antiquiteiten’ en een jaar later in Amsterdam als ‘antiquair’. Er zijn geen aanwijzingen dat Meijer met zijn antiekhandel ingeschreven is geweest bij de Kamer van Koophandel. Het gezin verhuisde in maart 1919 naar Sittard en zou vanaf dat moment voornamelijk in Noord-Brabant en Limburg wonen. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen.

Regina van Praag-Sassen overleed in januari 1935. Twee jaar later hertrouwde Meijer in Utrecht met Aaltje Moses. Vanaf september 1937 woonde het gezin in Sittard. Meijer kocht en verkocht daar aan huis antieke voorwerpen en oud goud. Hij adverteerde hiervoor in de lokale krant. De laatst bekende advertentie dateert van april 1939. Vanaf september 1939 vestigde het gezin zich aan de Baandert 22E te Sittard. Meijer en zijn vrouw Aaltje wisten tot april 1943 aan deportatie te ontkomen. In april 1943 werden zij overgebracht naar Kamp Vught, gedeporteerd naar kamp Westerbork en daarna op transport gezet naar Sobibor, waar zij op of omstreeks 14 mei 1943 zijn vermoord.

Het vermogen van Meijer Marcus van Praag

Op 22 februari 1946 werd Joseph Moses door het Nederlands Beheersinstituut (hierna: NBI) aangesteld als bewindvoerder voor zijn afwezige zuster Aaltje van Praag-Moses. Uit onderzoek is gebleken dat de vertegenwoordiger voor Zuid-Limburg van het NBI op 2 november 1949 een brief schreef aan Joseph Moses, waaruit blijkt dat deze indertijd was benoemd tot bewindvoerder voor de beide afwezige echtelieden, Meijer en Aaltje. Het beheer werd op 15 december 1949 vanwege nihil vermogen beëindigd; Joseph Moses werd kort daarna uit zijn beheerderschap ontheven. Over een eventuele aparte benoeming van Joseph Moses tot bewindvoerder voor Meijer is in het NBI-archief geen documentatie aangetroffen.

Sadok Marcus van Praag en zijn gezin

Sadok Marcus van Praag werd in 1880 geboren te Den Helder; hij was negen jaar jonger dan zijn broer Meijer. Nadat Sadok in 1907 was geëmigreerd naar Zuid-Afrika, keerde hij in september 1907 terug naar Europa om zich te vestigen in Brussel. Op 17 april 1912 trouwde hij in Amsterdam met Lena Zadick (1891-1943); zij kregen twee dochters: Sara van Praag (1913-1943) en Rebekka van Praag (1914-1944). Het gezin verhuisde in februari 1925 naar Nijmegen, waar Sadok werd geregistreerd als koopman in manufacturen. In april 1932 verhuisde het gezin vanuit Nijmegen terug naar Amsterdam, waar Sadok werd geregistreerd als antiquair.

In september 1916 maakte Sadok een reis naar de Verenigde Staten; op de passagierslijst van de S.S. Noordam staat Sadok vermeld als antiquair. In februari 1937 ondernam Sadok wederom een reis naar de Verenigde Staten, ditmaal samen met de kunsthandelaar Nathan Katz uit Dieren. Deze reis lijkt een belangrijk moment te zijn geweest in de carrière van Sadok als antiquair en kunsthandelaar. Wellicht op de terugreis vanuit New York in juni 1937, kocht Sadok zeer waarschijnlijk bij veilinghuis Sotheby’s in Londen twee schilderijen van Cornelis Troost. Drie maanden later, in september 1937, vestigde Sadok een ‘winkel in antiquiteiten’ aan de Nieuwe Spiegelstraat 37 in Amsterdam, die hij vervolgens inschreef in het Handelsregister.

Liquidatie van de winkel in antiquiteiten

Als gevolg van de door de bezetter uitgevaardigde Verordening 48/1941 van 12 maart 1941 ‘tot verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven’ viel het doek voor de winkel van Sadok in de Nieuwe Spiegelstraat 37. Uit een briefje in het NBI-dossier van Sadok blijkt dat de zaak op 5 november 1941 werd gesloten en verzegeld en dat als Treuhänder ene ‘F. Heubüt’ werd benoemd. Op dezelfde dag leverde het bijkantoor Diamantbeurs van de Incassobank N.V. vijf certificaten van het aandeel Shell Union Oil Corporation in bij de Verwaltung Sarphatistraat van de Liro-bank. Volgens naoorlogse correspondentie deed de Incassobank dit in opdracht en voor rekening van Sadok.

In het dossier van de onderneming in het Handelsregister is daarentegen een aangifte van
2 maart 1943 te vinden, waarin staat vermeld dat per 7 september 1942 de Omnia Treuhandgesellschaft m.b.H. uit Arnhem tot bewindvoerder van de zaak van Sadok is benoemd. Volgens een tweede aangifte in het Handelsregister van 6 april 1943 was de zaak met ingang van 30 november 1942 opgeheven. Sadok was kort daarvoor, op 19 juni 1942, plotseling overleden als gevolg van hartkramp. Zijn vrouw Lena Zadick werd in mei 1943 getransporteerd naar Westerbork en kort daarna op transport gezet richting Sobibor, waar ze omstreeks 23 juli 1943 werd vermoord.

Herkomstgeschiedenis van het Schilderij | merktekens achterzijde | historische en actuele toeschrijving en titels

Het Schilderij betreft een groot olieverfschilderij op doek door een onbekende maker met afmetingen 128,6 x 188,3 cm, getiteld Vechtende kaartspelers. Het dateert uit de eerste helft van de zeventiende eeuw en is deels gerestaureerd (laatstelijk in 1997). Het Schilderij zit in een noodlijst en is onderdeel van de NK-collectie onder inventarisnummer NK 3533. Het bevindt zich momenteel bij het CollectieCentrum Nederland te Amersfoort (het depot van de RCE).

Uit onderzoek is gebleken dat bovenaan op het spieraam van het Schilderij een etiket zit met daarop de getypte tekst ‘W. Weber, Bad Ems’. Dit verwijst naar de naam en woonplaats van de persoon uit Duitsland die het werk tijdens de oorlog heeft aangekocht. Rechts onderaan op het spieraam zit een etiket van een van de taakvoorgangers van de RCE, de Rijksdienst Beeldende Kunst, met de volgende tekst:
‘Inventarisnummer: X4640 (NK3533)
Kunstenaar: Onbekend (W. Weber?)
Titel: Twee Vechtende Mannen
Maten: 129 X 188 cm.’

Op het spieraam op de noodlijst zijn verschillende verwijzingen aangebracht naar het huidige NK-nummer.

Lange tijd was het Schilderij toegeschreven aan de Spaanse schilder Jusepe de Ribera (1591-1652) of aan de Brabantse kunstenaar Gerard Seghers (1591-1651). Op dit moment staat de kunstenaar van NK 3533 te boek als ‘Anoniem’. Beide eerdere toeschrijvingen zijn afgewezen en de kunstenaar is tot op heden onbekend. In de documentatie en archiefstukken die betrekking hebben op NK 3533 wordt het Schilderij onder verschillende titels aangehaald.

De huidige titel van het Schilderij, zoals het staat omschreven in de NK-collectie, is Vechtende kaartspelers.

Het Schilderij tijdens de bezetting

A.C.N. van der Sloot

Volgens een verordening van het Militair Gezag van 24 juli 1945 was iedereen verplicht om aangifte doen van ‘alle kunstschatten, antiquiteiten en bibliotheken welke gedurende de vijandelijke bezetting in vijandelijk bezit zijn geraakt’. Kunstverzamelaar en architect A.C.N. van der Sloot (1895-1965) heeft als gevolg hiervan onder andere aangifte bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) gedaan van een schilderij van onder andere ‘Ribera’, genaamd ‘Vechtpartij’.

Van der Sloot handelde op kleine schaal in antiek en kunst; uit onderzoek is niet gebleken dat hij beroepsmatig handelde in kunst. Blijkens een naoorlogs rapport van de Amerikaanse Art Looting Investigation Unit had Van der Sloot tijdens de bezetting contact met Walter Andreas Hofer, vertegenwoordiger van Hermann Göring, aan wie hij schilderijen wilde aanbieden. Aan Hofer zou Van der Sloot hebben verteld dat zijn zaken dankzij de Duitsers erg goed gingen. In 1941 probeerde Van der Sloot ook schilderijen te verkopen aan Hans Posse, directeur van de Staatsgalerie Dresden en leider van de Sonderauftrag Linz. Van der Sloot kwam met hem in contact via dr. G. Vogeler, een arts die tijdens de bezetting werkzaam was bij het hoofdkantoor van de ‘Soziale Verwaltung’ bij de Reichskommissar en aan wie Van der Sloot een kamer in zijn huis verhuurde. In een brief aan Posse schrijft Van der Sloot:

‘Ich bin Architekt von Beruf und für die deutsche Wehrmacht tätig, also kein professioneller Händler’.

Op 18 februari 1946 heeft Van der Sloot een SNK-aangifteformulier ingevuld voor het huidige NK 3533. Op het formulier gaf hij aan het Schilderij, door hem aangeduid met de naam ‘Vechtpartij’, te hebben gekocht van ‘Meier van Praag Spiegelstraat Amsterdam’. Voorts heeft Van der Sloot in een ongedateerde brief aan de SNK verklaard dat hij het Schilderij ‘in 1941 van Meyer van Praag, wonende Spiegelstraat te Amsterdam’ gekocht heeft. Volgens een later toegevoegde aantekening op het aangifteformulier heeft Van der Sloot deze aankoop in oktober 1941 gedaan en heeft hij er NLG 760 voor betaald. In documentatie uit 1960 betreffende de recuperatie van de Vechtende kaartspelers vanuit Duitsland naar Nederland staat over de verkoop door Meijer van Praag het volgende:

‘Zur Begründung trägt sie [De Nederlandse ambassade] vor, Herr A.C.N. van der Sloot habe das in Rede stehende Gemälde im Oktober 1941 von Herrn Meijer van Praag, Amsterdam, Spiegelstraat, gekauft. Dieser sei damals in Geldnot gewesen, da er infolge der gegen den jüdischen Bevölkerungsteil gerichteten Maßnahmen der Besatzung sein Bargeld usw. bei den deutschen Behörden habe abliefern müssen.‘

Uit de naoorlogse verklaringen van Van der Sloot aan de SNK over de in de Spiegelstraat woonachtige ‘Meier’ of ‘Meyer’ van Praag, van wie hij het Schilderij in 1941 zou hebben gekocht, blijkt niet eenduidig naar welke persoon wordt verwezen. Meijer woonde op het moment van de verkoop van het schilderij niet in Amsterdam, maar al sinds twee jaar aan de Baandert 22E in Sittard. Zijn broer Sadok woonde wel in Amsterdam en had bovendien een ‘Winkel in antiquiteiten’ aan de Nieuwe Spiegelstraat. Het is mogelijk dat Van der Sloot zich, bijna vijf jaar na dato, vergiste in de voornaam van de eigenaar; waarbij dan wel opmerkelijk is dat hij de naam van de in Limburg wonende broer van de eigenaar kende en noemde. Een scenario dat beter denkbaar is, betreft de mogelijkheid dat Van der Sloot daadwerkelijk doelde op Meijer, die het schilderij in of via de kunsthandel van zijn broer Sadok heeft verkocht.

Walter Weber, Bad Ems

Korte tijd nadat Van der Sloot het Schilderij had verworven, verkocht hij het door aan Walter Weber uit Bad Ems, Duitsland. Waarschijnlijk gaat het hier om Walter Martin Johannes Weber, geboren op 26 juni 1901 te Berlijn. Weber, als chemicus werkzaam in het bedrijfsleven, had een omvangrijke kunstverzameling, die hij tijdens de oorlog uitbreidde door kunstwerken aan te kopen in onder andere Nederland, onder meer bij Van der Sloot.

Het Schilderij na de bevrijding

Toen Van der Sloot in februari 1946 aangifte deed bij de SNK van de verkoop van het Schilderij, vermeldde hij op het aangifteformulier dat deze verkoop vrijwillig was en in 1943 had plaatsgevonden. In een aantekening van onbekende datum op hetzelfde formulier staat ‘27 jan verk. 1942. f 1260’. Op grond hiervan kan worden opgemaakt dat het werk in januari 1942 aan Weber verkocht zou zijn voor NLG 1.260.

Zoals eerder vermeld, is bij het onderzoek documentatie uit 1960 aangetroffen die betrekking heeft op de recuperatie van het Schilderij vanuit Duitsland naar Nederland een jaar later. In een ontwerpbesluit uit dat jaar is vermeld dat de verkoop door Van der Sloot aan Walter Weber onder dwang plaatsvond:

‘Das Bild sei später von dem niederländischen Eigentümer A.C.N. van der Sloot, während der Zeit der Besatzung der Niederlände durch deutsche Truppen oder Behörden, unter Zwang verkauft worden und in den Besitz von Walter Weber, Bad Ems, Viktoria-Allee 4, Villa Bismarck, gelangt.’

In hetzelfde ontwerpbesluit staat dat Van der Sloot het Schilderij eind 1941 schriftelijk heeft aangeboden voor NLG 5.000.

In april 1946 kreeg Van der Sloot een brief van Weber met het verzoek rekeningen te sturen van de schilderijen die hij van Van der Sloot gekocht had. In zijn brief somde Weber een aantal schilderijen op, waaronder ook een schilderij met de naam Streitende Kartenspieler, wat gezien de omschrijving naar alle waarschijnlijkheid verwijst naar het huidige NK 3533. Volgens Weber zou hij dit schilderij voor NLG 5.000 hebben aangekocht.

Op 21 mei 1946 refereerde Van der Sloot aan dit verzoek van Weber in een brief aan dr. G. Vogeler. In deze brief vermeldde Van der Sloot het volgende over Weber:

‘De schurk Weber heeft mij ook geschreven hij vroeg om facturen en om Uw adres, hij krijgt van mij het een noch het ander, hij kan naar de Duivel loopen, hij schrijft nu dat hij antie is geweest en half jood enz, maar wij kennen meneer Weber beter.’

Recuperatie naar Nederland

In een brief van het hoofd van de SNK aan de Chef de Service des Beaux Arts de la Délégation Superieure de Hesse-Nassau van 18 juli 1946 werd een aantal kunstobjecten opgesomd dat tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Nederland was gevoerd en zich zou bevinden in de Franse bezettingszone. Eén van de genoemde objecten was een schilderij van Ribera, ‘voorstellende een gevecht’, dat in het bezit zou zijn van ene Weber in Bad Ems. Op een op 15 november 1948 door de Service de la Récupération Artistique opgestelde lijst werd dit schilderij opnieuw genoemd als zijnde in bezit van Weber. Volgens die lijst was er vanuit Nederland op 8 december 1947 een officieel verzoek om teruggave van dit schilderij uitgegaan.

Uit een in 1960 uitgevaardigd besluit van de Bundesamt für Äußere Restitutionen blijkt dat de Vechtende kaartspelers op enig moment in 1956 in de villa van Weber in Bad Ems in beslag was genomen door de Franse bezettingsautoriteiten, waarna het Schilderij is overgebracht naar Koblenz, waar het is ondergebracht bij de Landeszentralbank. In dat jaar diende de Nederlandse regering officieel een verzoek in tot recuperatie van de Vechtende kaartspelers.

NK 3533 ‘reeds voor mei 1940 in Nederlands bezit’

Na de oorlog heeft Van der Sloot in een brief aan de SNK verklaard dat het huidige NK 3533 naar zijn mening ‘reeds voor mei 1940 in Nederlands bezit was’. Hij kon dit naar eigen zeggen niet aantonen, omdat ‘degenen, die hierover inlichtingen zouden hebben kunnen verschaffen, alle overleden zijn’.

Ondanks het feit dat langdurig onderzoek niet uitwees dat het Schilderij al vóór 10 mei 1940 in Nederlands bezit was, achtte het Bundesamt dit bewezen omdat het tegendeel niet aangetoond kon worden en aan de volgende voorwaarde was voldaan:

Nach Art. 1 aao. ist bei Kulturgütern – zu denen nach Abs. 4 dieser Vorschrift Gemälde zählen – die Restitution auch durchzuführen, wenn die Sachen während der Zeit der Besetzung des Gebietes der antragstellenden Regierung auf Grund eines Kaufs aus dem vorgenannten Gebiet entfernt wurden und sich vor dem in Art. 5 genannten Zeitpunkt (Stichtag) in dem betreffenden Land befanden.

Op 25 april 1961 is het Schilderij in ontvangst genomen op de afdeling bewindvoering van het ministerie van Financiën. Er zijn in het archief van de SNK en van haar rechtsopvolgers geen aanwijzingen gevonden dat erfgenamen van Sadok Marcus van Praag of Meijer Marcus van Praag zich, vóór het huidige verzoek, hebben gemeld voor restitutie van het Schilderij of van eventuele andere geroofde kunstwerken.

Inhoudelijke beoordeling van het restitutieverzoek

De commissie beperkt zich in dit advies – gelet op de intrekking van het adviesverzoek met betrekking tot de schilderijen NK 1777 en RMT 1608 bij brief van 27 november 2023 – tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om restitutie van het schilderij NK 3533 –Vechtende kaartspelers. Dienaangaande overweegt de commissie het volgende.

De commissie heeft vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten uit § 1 a t/m e van het Beoordelingskader. Zij kan daardoor het verzoek inhoudelijk in behandeling nemen.

Gelet op § 2 van het Beoordelingskader moet de commissie beoordelen of in hoge mate aannemelijk is dat het Schilderij eigendom was van Meijer en op grond van § 3 of voldoende aannemelijk is dat het bezit van het Schilderij onvrijwillig is verloren door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Hiertoe overweegt de commissie het volgende:

Eigendomsvereiste (§ 2 van het Beoordelingskader)

De documentatie die bij het onderzoek is aangetroffen, bevat geen informatie over de aankoop van het Schilderij door Meijer Marcus. Hoewel daarom niet duidelijk is wanneer het Schilderij door hem is verworven wijzen met elkaar in samenhang beoordeelde bronnen erop dat Meijer ten tijde van de verkoop in oktober 1941 hiervan de rechtmatig eigenaar was.

De commissie stelt vast dat Van der Sloot na de oorlog op verschillende momenten consistent heeft verklaard over de persoon van wie hij het Schilderij tijdens de oorlog heeft gekocht. Op een SNK-aangifteformulier gaf hij aan een kunstwerk genaamd de ‘Vechtpartij’ te hebben gekocht van ‘Meier van Praag Spiegelstraat Amsterdam’. In een ongedateerde brief aan de SNK heeft hij verklaard dat hij het kunstwerk ‘in 1941 van Meyer van Praag, wonende Spiegelstraat te Amsterdam’ heeft gekocht. Ook uit documentatie met betrekking tot de recuperatie naar Nederland volgt dat Van der Sloot het Schilderij ‘im Oktober 1941 von Herrn Meijer van Praag, Amsterdam, Spiegelstraat’ heeft gekocht. Hoewel de schrijfwijze van de voornaam niet eenduidig is, acht de commissie aannemelijk dat Van der Sloot met de namen ‘Meier’ en ‘Meyer’ in zijn verklaringen Meijer Marcus van Praag heeft bedoeld. De commissie kent daarbij ook gewicht toe aan de door Van der Sloot verklaarde plaats van aankoop: ‘Spiegelstraat te Amsterdam’. Het staat vast dat de jongere broer van Meijer, Sadok Marcus van Praag, vanaf eind 1937 met een winkel in antiquiteiten aan de Nieuwe Spiegelstraat 37 in Amsterdam was gevestigd, totdat deze in november 1941 onder beheer van een Treuhänder werd gesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft gemachtigde van verzoekers verklaard dat de broers Sadok en Meijer, mede vanwege hun beroepsmatige activiteiten, een band met elkaar hadden die mogelijk ertoe heeft geleid dat Meijer in voorkomende gevallen samen met, via, of vanuit de winkel van Sadok, kunst verkocht, temeer nu Meijer reeds voordat de oorlog uitbrak geen eigen winkel meer had. Met verzoekers acht de commissie dit scenario aannemelijk, in samenhang bezien met de aanwijzingen in de documentatie waaruit volgt dat de broers Van Praag gedurende verschillende perioden van hun leven in elkaars nabijheid zijn geweest. Vast staat dat de broers omstreeks 1907 op hetzelfde adres in Amsterdam waren ingeschreven. Ook in 1912 en 1916 waren zij gelijktijdig in Amsterdam woonachtig. Daarnaast staat vast dat de broers tussen 1907 en 1913 gelijktijdig af en aan in Brussel hebben gewoond. Een van de dochters van Meijer woonde bovendien met haar gezin in Amsterdam. De commissie acht de mogelijkheid dan ook reëel dat Meijer, ondanks dat hij woonachtig was te Sittard, regelmatig in Amsterdam kwam waar ook de winkel van Sadok gevestigd was.

Op grond van deze gegevens, in onderlinge samenhang bezien, komt de commissie tot het oordeel dat het in hoge mate aannemelijk is dat het Schilderij ten tijde van de verkoop aan Van der Sloot in oktober 1941 in eigendom toebehoorde aan Meijer Marcus van Praag. Dit betekent dat is voldaan aan het eigendomsvereiste van § 2 van het beoordelingskader.

Onvrijwillig bezitsverlies (§ 3 van het beoordelingskader)

De commissie is van oordeel dat de verkoop van het Schilderij door Meijer van Praag aan Van der Sloot aan de hand van criterium 3.1 moet worden beoordeeld, aangezien vaststaat dat Meijer reeds voor het uitbreken van de oorlog geen eigen winkel meer had. Er zijn geen aanwijzingen dat hij met zijn antiekhandel bij de Kamer van Koophandel ingeschreven heeft gestaan. Vanaf het moment dat hij in Sittard woonde, hield hij zich nog enkel bezig met de koop en verkoop van antieke voorwerpen en oud goud aan huis. Hij lijkt hiermee na april 1939 te zijn gestopt, nu niet is gebleken dat vanaf die periode nog advertenties in de lokale krant zijn verschenen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen gevonden dat Meijer handelde in schilderkunst. De commissie gaat er dan ook vanuit dat Meijer het Schilderij vanuit zijn privécollectie heeft verkocht. Voorts is niet nadrukkelijk gebleken dat het Schilderij anders dan door onvrijwillig verlies uit het bezit van Meijer is geraakt. Het is voldoende aannemelijk dat de verkoop van het Schilderij verband hield met maatregelen van de bezetter tegen Joodse burgers en voortkwam uit lijfsbehoud. De commissie acht in dit verband van belangrijke betekenis hetgeen over Meijer van Praag wordt opgemerkt in eerder geciteerde documentatie uit 1960 betreffende de recuperatie van de Vechtende kaartspelers:

‘Dieser sei damals in Geldnot gewesen, da er infolge der gegen den jüdischen Bevölkerungsteil gerichteten Maßnahmen der Besatzung sein Bargeld usw. bei den deutschen Behörden habe abliefern müssen.’

De commissie is van oordeel dat het bezitsverlies onvrijwillig is geweest, want veroorzaakt door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Daarmee is tevens voldaan aan het vereiste van onvrijwillig bezitsverlies van § 3 van het beoordelingskader.

Conclusie ten aanzien van het verzoek om restitutie

De commissie concludeert dat het in hoge mate aannemelijk is dat het kunstwerk Vechtende kaartspelers van een onbekende maker afkomstig is uit de collectie van Meijer Marcus van Praag, en dat voldoende aannemelijk is dat het bezit hiervan in 1941 onvrijwillig is verloren door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Dit alles leidt ertoe, gelet op het beoordelingskader § 2 en § 3 (criterium 3.1, en onderdeel 2 van het slot van § 3), dat de commissie zal adviseren het Schilderij te restitueren aan verzoekers.

De commissie heeft het verzoek van 3 november 2023 met betrekking tot de schilderijen NK 1777 en RMT 1608 doorgeleid naar de RCE, met de vraag of die hieraan aandacht wil besteden.

Advies

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris Cultuur en Media om het schilderij Vechtende kaartspelers door een onbekende maker, dat zich op dit moment in depot bevindt bij het CollectieCentrum Nederland met het inventarisnummer NK 3533, aan de erfopvolgers van Meijer Marcus van Praag te restitueren.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 1 februari 2024 door A.I.M. van Mierlo (voorzitter), D. Oostinga (plv. voorzitter), J.F. Cohen, S.G. Cohen-Willner en C.J.H. Jansen, en ondertekend door de voorzitter en commissielid J.F. Cohen.

(A.I.M. van Mierlo, voorzitter)                                (J.F. Cohen, commissielid)