Spring naar content
Advies inzake Zadick

Zadick

Dossiernummer: RC1.100

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 3 mei 2010

Periode bezitsverlies:

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies:

NK 3536 – Schepen bij een kust door G. van Emmerik (foto: RCE)

  • NK 3536 - Schepen bij een kust door G. van Emmerik (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 17 oktober 2008 verzocht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies over een verzoek van de Stichting L.d.H.D. (hierna ook: verzoeker I) en een verzoek van de Stichting S.J.M.W. (hierna ook: verzoeker II) tot teruggave van het schilderij Schepen bij een kust van G. van Emmerik. Het geclaimde kunstwerk maakt thans deel uit van de Nederlandse Rijkscollectie onder inventarisnummer NK 3536. Op dit moment bevindt het schilderij zich in bruikleen in de Nederlandse ambassade te Praag.

De procedure

Beide restitutieverzoeken werden ingediend naar aanleiding van contact met Bureau Herkomst Gezocht (hierna: BHG). BHG berichtte beide verzoekers medio 2007 dat NK 3536 mogelijk eigendom is geweest van Hartog Zadick. Verzoeker I diende het verzoek in bij brief van 6 september 2007 en verzoeker II diende het verzoek in bij brief van 19 februari 2008.
Naar aanleiding van de adviesaanvraag van de minister heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 11 januari 2010. Dit conceptrapport is bij brieven van 11 februari 2010 voor commentaar toegezonden aan verzoekers, waarop verzoeker I bij brief van 22 februari 2010 en verzoeker II bij brief van 9 maart 2010 heeft gereageerd. Beide verzoekers konden zich verenigen met de weergave van de feiten in het conceptrapport. Daarnaast heeft de commissie op 11 januari 2010 het conceptonderzoeksrapport voor feitelijke aanvulling toegezonden aan de minister, waarop deze op 24 februari 2010 heeft laten weten geen feitelijke aanvullingen te hebben. Het onderzoeksrapport is vervolgens op 3 mei 2010 vastgesteld. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport.

Overwegingen

  1. Verzoekers I en II (hierna tezamen: verzoekers) vragen teruggave van het schilderij Schepen bij een kust van G. van Emmerik, dat zou hebben toebehoord aan Hartog Zadick en dat tijdens de oorlog in beslag zou zijn genomen door de bezettingsautoriteiten. Verzoekers hebben beiden gesteld mede-erfgenamen te zijn van Betje van Gelder en daarmee van Hartog Zadick. Blijkens een verklaring van erfrecht, afgegeven op 30 april 1948 door J. van Hasselt, destijds notaris te Amsterdam, was Betje van Gelder de echtgenote en enig erfgename van Hartog Zadick. Met betrekking tot de positie van verzoekers als erfgenamen van Betje van Gelder heeft de commissie kennis genomen van een door verzoeker I toegezonden kopie van het testament van Betje van Gelder, verleden op 4 september 1972, voor P.C.J. Beynen, destijds notaris te Baarn. Naar aanleiding van gemelde erfrechtelijke stukken heeft de commissie geen reden gezien te twijfelen aan de status van verzoekers als erfgenamen van Hartog Zadick.
  2. Hartog Zadick (hierna: Zadick) werd geboren op 26 augustus 1878 te Arnhem als kind van Lion Zadick en Rebekka Cohen, beiden van joodse afkomst. Zadick huwde in eerste echt met Elise van Wien, welk huwelijk in 1936 door het overlijden van laatstgenoemde werd ontbonden. Uit dit huwelijk werd een dochter, Rebecca, geboren, die echter kort na de geboorte overleed. In december 1940 huwde Zadick in tweede echt, buiten gemeenschap van goederen, met Betje Van Gelder (1900-1974). Het echtpaar Zadick woonde aan de Richard Wagnerstraat 12 te Amsterdam. Zadick was koopman en handelde in textiel. Na de Duitse inval in mei 1940 werd het echtpaar Zadick getroffen door de anti-joodse maatregelen van de bezetter. Zo werden zij gedwongen enige tientallen schilderijen in te leveren bij de roofinstelling Lippmann, Rosenthal & Co. (hierna: Liro). Onder deze schilderijen bevond zich ook Zadicks zeegezicht van de schilder Van Emmerik. Ook werd het echtpaar gedwongen te verhuizen naar een woonhuis aan het Afrikanerplein te Amsterdam, in een door de bezetter aangewezen ‘Joodse Wijk’. Volgens naoorlogse opgaven van Betje van Gelder is de inboedel op beide adressen in beslaggenomen en zijn daarnaast goederen die het echtpaar bij een expediteur had opgeslagen medio 1942 geconfisqueerd. Het echtpaar Zadick is via Westerbork gedeporteerd naar het concentratiekamp Bergen-Belsen. Zadick overleed op 30 mei 1945 in Tröbitz (Duitsland). Betje van Gelder overleefde de oorlog en keerde na de bevrijding terug naar Nederland. Zij overleed op 20 mei 1974.Voor zover bekend heeft noch Betje van Gelder noch enig ander familielid van Zadick, ooit aangifte gedaan inzake tijdens de oorlog verloren kunstbezit, zodat geen sprake is van een in het verleden afgehandelde zaak.
  3. De commissie stelt op basis van het onder 2 samengevatte feitenrelaas voorop dat Zadick de schilderijen die in beslag werden genomen zoals hiervoor onder 2 beschreven, onvrijwillig heeft verloren ten gevolge van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.
  4. De vraag die de commissie in het hiernavolgende heeft te beantwoorden, is of het thans geclaimde NK 3536 het door Zadick bij Liro ingeleverde schilderij van Van Emmerik betreft. De commissie heeft, met deze vraag voor ogen, uitgebreid onderzoek verricht. Dit heeft, samengevat, de volgende resultaten opgeleverd.
  5. In het archief van het Instituut Collectie Nederland (hierna: ICN) is correspondentie aangetroffen tussen het Stedelijk Museum te Amsterdam en de Dienst voor ’s Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen (hierna: DRVK), de taakvoorganger van het ICN, waaruit blijkt dat het thans geclaimde schilderij kort na de oorlog door de recherche aan het museum werd afgegeven, samen met nog twee andere kunstwerken. Het museum berichtte de DRVK destijds dat de herkomst van deze werken onduidelijk was en ook niet meer viel na te gaan. Daarbij werd gemeld dat het vermoeden bestond dat het hier hetzij om joods bezit, hetzij om zaken afkomstig uit vijandelijk vermogen ging. Het museum meende dat het beheer van de kunstwerken in beide gevallen bij het Rijk behoorde te liggen. Op 13 maart 1975 werden deze drie werken overgedragen aan de DRVK en later geregistreerd als NK-nummers, dat wil zeggen als kunstwerken met een oorlogsherkomst die onder beheer van het rijk zijn gesteld. Daarbij werd door het museum gemeld dat indien de rechtmatige eigenaar aanspraak op de werken zou maken, deze werken aan de eigenaar zouden moeten worden overgedragen. Eén van deze drie aldus bij het Stedelijk Museum te Amsterdam afgegeven werken betrof een ets van de hand van J.M. Graadt van Roggen (NK 3537), welke inmiddels op advies van de Restitutiecommissie (RC 1.25) werd gerestitueerd. Met betrekking tot deze ets achtte de commissie aannemelijk dat het door Liro geconfisqueerd joods bezit betrof, tijdens de oorlog doorverkocht aan de Duitse firma Reinheldt, een van de belangrijkste opkopers van bij Liro ingeleverd joods kunstbezit.
  6. Bij onderzoek door de commissie naar het thans geclaimde werk in de archieven van de recuperatieautoriteiten zijn gegevens aangetroffen over drie schilderijen van de hand van G. van Emmerik die tijdens de oorlog uit handen van hun Nederlandse eigenaren geraakten. Daarbij vertoont alleen het bij Liro ingeleverde schilderij van Zadick, door de naoorlogse autoriteiten als vermist aangemerkt op grond van de administratie van Liro, enige overeenkomsten met het onderhavige NK 3536, terwijl de twee andere schilderijen niet met NK 3536 in overeenstemming kunnen worden gebracht.
  7. Bij het herkomstonderzoek door BHG naar het NK-werk werd geconcludeerd dat er geen gegevens over de herkomst van dit schilderij bekend zijn. Uit opmerkingen in het dossier van BHG inzake NK 3536 blijkt echter, dat BHG het niet uitgesloten achtte dat dit schilderij het door Zadick ingeleverde schilderij betrof en als zodanig voorkomt op de zogeheten Liro-lijst. Deze lijst vermeldt de kunstwerken die op last van de bezetter door joden moesten worden ingeleverd bij de roofinstelling Liro. Het kunstwerk waar BHG op doelde was volgens de lijst ingeleverd door: ‘H. Zadick / Rich.Wagnerstr. 12 / Amsterdam / later verhuisd naar / Afrikanerplein 40 / Amsterdam’ en is omschreven als: [Voorstelling] Zeegezicht m/schip / [Schilder] P. v. Emmerik (1850) / [Tax. Waarde:] 275.- / [Verkoopprijs:] 450.– / [Verkocht aan:] Reinhe[l]dt / VB / 999 / 31.3.43.
  8. De commissie heeft onderzocht in hoeverre de informatie op de liro-lijst overeenkomt met NK 3536. Het onderhavige schilderij is thans geregistreerd onder de volgende omschrijving:‘Kunstenaar: Emmerik, G. van […] / Signatuur: x / Titel: Schepen bij een kust […] / Datering van: 1869 / Datering tot: 1869 / Datumtabel: gedateerd / Materiaal/techniek: olieverf op doek / Hoogte/lengte: 57.0 cm / Breedte: 74.0 cm’.
  9. De in overwegingen 7 en 8 gemelde omschrijvingen van respectievelijk het schilderij op de Liro-lijst en NK 3536, vertonen zowel overeenkomsten als afwijkingen. Aangezien het bekend is dat de Liro-lijst veel slordigheden en fouten bevat, heeft de commissie verschillen in signatuur, omschrijving en datering nader onderzocht. Dit onderzoek komt in de hiernavolgende overwegingen 10 tot en met 12 aan de orde.
  10. Het geclaimde werk is vervaardigd door de negentiende-eeuwse schilder Govert van Emmerik (1808-1882), terwijl op de Liro-lijst wordt vermeld dat het door Zadick verloren werk van de hand van ‘P. v. Emmerik’ is. Uit onderzoek bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (hierna: RKD) is gebleken dat geen negentiende-eeuwse (marine)schilder met de naam P. van Emmerik bekend is. De vermelding van de voorletter ‘P’, lijkt daarom op een vergissing te berusten, hetgeen, indien het werk op de Liro-lijst en NK 3536 hetzelfde werk betreffen, zou kunnen worden verklaard door de slechte leesbaarheid van de signatuur.
  11. NK 3536 wordt door het ICN omschreven als: ‘Schepen bij een kust’, terwijl Zadick’s schilderij op de Liro-lijst is omschreven als: ‘Zeegezicht m/schip’. Op het schilderij NK 3536 zijn meerdere schepen te zien, evenals een kust.
  12. Bij het destijds door Zadick ingeleverde schilderij is op de Liro-lijst als datum ‘1850’ vermeld, terwijl het onderhavige NK 3536 door het ICN is gedateerd: ‘1869’. Dat deze datering onzeker is, blijkt echter uit het inventarisboek en de inventariskaart van het ICN waar bij deze datering een vraagteken is geplaatst.Blijkens het door de commissie opgevraagde beeldmateriaal is NK 3536 voorzien van een signatuur met daaronder het jaar waarin het werk is vervaardigd. Zowel de signatuur als het jaartal zijn slecht leesbaar, met als gevolg dat in verschillende door de commissie geraadpleegde bronnen uiteenlopende dateringen met betrekking tot NK 3536 worden genoemd. Zo wordt in documentatie van het Stedelijk Museum te Amsterdam 1849 als datum genoemd, en is op een etiket van de DRVK op de achterkant van NK 3536, de datum 1879 vermeld.
  13. De commissie heeft daarnaast nog nader onderzoek verricht naar het oeuvre van G. van Emmerik. Daaruit blijkt dat Van Emmerik zich specialiseerde in zeegezichten. Zo zijn er in de fotodocumentatie bij het RKD (om en nabij) 138 zeelandschappen van G. van Emmerik aangetroffen. Daarvan hadden zeven werken een datering ‘zeker of mogelijk 1850’. Uit nader onderzoek naar veilinggegevens van werken van G. van Emmerik is gebleken dat in de afgelopen 19 jaar circa 100 marines van zijn hand werden geveild. Bij een aantal van deze werken staat één schip centraal.
  14. Volgens het geldende restitutiebeleid kan van teruggave slechts sprake zijn indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken. De commissie dient met andere woorden de vraag te beantwoorden of het in hoge mate aannemelijk is dat het thans geclaimde schilderij uit de rijkscollectie (NK 3536) het uit het bezit van Zadick geroofde zeegezicht van Van Emmerik is.
  15. De commissie acht dit niet het geval. De commissie constateert dat enkele aanwijzingen die in een andere richting wijzen, onvoldoende zijn om de conclusie te kunnen dragen dat dit in hoge mate aannemelijk is. De commissie wijst voor haar oordeel op:i) de verschillen tussen de voorstelling van NK 3536 waarop meerdere schepen staan afgebeeld en de beschrijving van het werk van Zadick op de Liro-lijst, die de indruk wekt dat daarop slechts één schip te zien is (‘Zeegezicht m/schip’);ii) de datering van NK 3536 (1869) die weliswaar onzeker is maar in alle bronnen eindigt met het getal ‘9’ terwijl de datum die op de Liro-lijst bij het schilderij van Zadick is vermeld 1850 is;

    iii) het gegeven dat het oeuvre van G. van Emmerik vele werken omvat die aan de beschrijving van het door Zadick verloren werk voldoen, waaronder een aantal met de juiste datering.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het verzoek af te wijzen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 3 mei 2010 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter) en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)