Spring naar content
Advies inzake het verzoek tot teruggave van Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek (NK 2944)

Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek

Dossiernummer: RC 1.31

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 3 juli 2006

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 2944 – Bostafereel met herder en vee door B.C. Koekkoek (foto: RCE)

  • NK 2944 - Bostafereel met herder en vee door B.C. Koekkoek (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 6 april 2005 diende mevrouw C.B.-V. een restitutieverzoek in bij de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor het schilderij Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek (NK 2944). Op 15 april 2005 volgde een tweede restitutieverzoek voor dit kunstwerk, ingediend door mevrouw C.N. te P. De staatssecretaris legde de restitutieverzoeken op 22 april 2005 respectievelijk 10 mei 2005 ter advisering voor aan de Restitutiecommissie. Het geclaimde schilderij bevindt zich momenteel als langdurige bruikleen in de collectie van het Museum Haus Koekkoek in Kleef (Duitsland).

De procedure

Bij brieven van 30 november 2004 en 10 maart 2005 heeft Bureau Herkomst Gezocht (BHG) een aantal familieleden aangeschreven van Jonas Alexander van Bever, die het schilderij Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek in 1941 ter veiling had aangeboden. In deze brieven verzocht BHG nadere informatie met betrekking tot het bezitsverlies van het schilderij en werden de familieleden verzocht gegevens te verstrekken over de rechtmatige erfgenamen van J.A. van Bever en diens echtgenote, Henriette Belinfante. Verder maakte BHG de aangeschreven familieleden attent op de mogelijkheid een restitutieverzoek in te dienen indien sprake was geweest van onvrijwillige verkoop.

In reactie hierop zond C.B.-V. BHG een lijst van 41 personen die in 1961 tot de mede-erven van J.A. van Bever behoorden. Met betrekking tot het kunstwerk kon zij geen nadere inlichtingen geven. Op 6 april 2005 heeft zij, mede namens haar twee kinderen, een restitutieverzoek bij de staatssecretaris ingediend (hierna: verzoekster I). Een tweede restitutieverzoek volgde op 15 april 2005 van C.N. (verzoekster II). Zij gaf aan een verwante te zijn van J.A. van Bever, maar ook zij kon geen nadere inlichtingen geven over het schilderij en de omstandigheden van het bezitsverlies.

Naar aanleiding van de restitutieverzoeken heeft de commissie een onderzoek naar de feiten laten uitvoeren, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een concept-rapport van 1 mei 2006. Het rapport is voorgelegd aan beide verzoeksters. Verzoekster I heeft daarop laten weten geen commentaar te hebben; van verzoekster II is geen reactie ontvangen. Het rapport is vervolgens vastgesteld op 3 juli 2006. Voor wat betreft de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport, dat geacht wordt deel uit te maken van dit advies. Nu beide restitutieverzoeken hetzelfde schilderij betreffen, worden de verzoeken gezamenlijk behandeld.

Algemene overwegingen

a) De commissie laat zich bij haar advisering leiden door de beleidslijnen terzake van de Commissie Ekkart als overgenomen door de regering.

b) De commissie heeft zich de vraag gesteld of een uit te brengen advies invloed mag ondervinden van mogelijke consequenties in latere zaken. De commissie beantwoordt die vraag, behoudens onder bijzondere omstandigheden ontkennend omdat een dergelijke invloed bezwaarlijk kan worden tegengeworpen aan de betrokken verzoeker.

c) De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor, behoudens onder bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid.

d) De commissie is van mening dat inzichten en omstandigheden die naar algemene maatschappelijke opvattingen sinds de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk zijn veranderd, gelijk mogen worden gesteld aan nova (nieuwe feiten).

e) Onder onvrijwillig bezitsverlies wordt ook verstaan verkopen zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten.

Bijzondere overwegingen

  1. Verzoeksters vragen restitutie van het schilderij Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek (NK 2944) in hun hoedanigheid van erfgenamen van Jonas Alexander van Bever, die in 1943 is omgekomen. Verzoekster I heeft aangegeven dat Henriette van Bever-Belinfante, de echtgenote van J.A. van Bever, een oudtante was van haar in 1965 overleden echtgenoot. Verzoekster II heeft meegedeeld dat J.A. van Bever de oom was van haar moeder. Beide verzoeksters geven aan niet op te treden namens de gezamenlijke erven. De commissie heeft kennis genomen van een verklaring van erfrecht betreffende het echtpaar Van Bever-Belinfante daterend van 21 juli 1959, opgemaakt in het kader van een vergoeding door de Duitse autoriteiten wegens huisraadschade. In deze verklaring staan 41 personen als erfgenamen genoemd. Het is de commissie niet bekend wie thans tot de gezamenlijke erven behoren van J.A. van Bever.
  2. Uit het feitenonderzoek is het volgende naar voren gekomen. J.A. van Bever, geboren op 4 september 1878 te Amsterdam en van joodse afkomst, woonde aan het begin van de Tweede Wereldoorlog aan de Den Texstraat te Amsterdam met zijn vrouw en dochter. Uit een verklaring van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordholland uit 1944 blijkt dat hij een makelaarskantoor had, gespecialiseerd in ‘assurantiën, meubelen, huizen en onroerend goed’. Na de uitvaardiging door de bezettingsautoriteiten van verordening 48/1941 van 12 maart 1941, ook wel bekend als ‘verordening tot verwijdering van joden uit het bedrijfsleven’, werd het Van Bever onmogelijk gemaakt zijn beroep verder uit te oefenen. Ook werd hij verplicht tot het inleveren van vermogenswaarden bij de roofinstantie Lippmann, Rosenthal & Co, zo blijkt uit een rapport uit 1950 inzake de boedel van Van Bever dat is aangetroffen in de archieven van het Nederlands Beheersinstituut. Het echtpaar Van Bever-Belinfante, hun dochter en schoonzoon zijn rond 17 september 1943 te Auschwitz omgekomen.
  3. Met betrekking tot het geclaimde werk is het volgende bekend geworden. Blijkens een intern aangifteformulier van de Stichting Nederlands Kunstbezit van 22 februari 1946 heeft het Amsterdamse veilinghuis Frederik Muller & Co. aangifte gedaan van vrijwillige verkoop op 11 juli 1941 van een ‘Boschgezicht’ van B.C. Koekkoek, het thans geclaimde werk. Het werk werd verkocht aan de firma Paffrath te Düsseldorf; de inzender werd niet genoemd. Na de oorlog is het schilderij naar Nederland teruggevoerd en in beheer van het rijk gekomen. Uit de archiefstukken is gebleken dat het Bureau Herstelbetaling en Recuperatiegoederen (Hergo) begin 1951 bij het veilinghuis heeft geïnformeerd wie het schilderij destijds had ingezonden. Het veilinghuis verklaarde dat de inzender was ‘J.A. van Bever Destijds makelaar te Amsterdam (intusschen overleden)’ en dat het schilderij verkocht was aan de firma Paffrath voor NLG 2900,-. Er zijn geen aanwijzingen dat Hergo naderhand contact heeft opgenomen met de erfgenamen van Van Bever in het kader van eventuele restitutie. De commissie acht beide verzoeksters dan ook ontvankelijk in hun verzoek, nu er geen sprake is geweest van een in het verleden afgehandelde claim.
  4. Gezien de hiervoor beschreven feiten is de commissie van mening dat vaststaat dat Van Bever in juli 1941 eigenaar was van het schilderij van B.C. Koekkoek, aangezien hij dit op de veiling had ingebracht. De vraag is vervolgens aan de orde of aannemelijk is dat het kunstwerk onvrijwillig uit het bezit van Van Bever is geraakt door omstandigheden die direct verband hielden met het nazi-regime. Op dit punt heeft het onderzoek geen nadere informatie opgeleverd. Ook verzoeksters konden hieromtrent geen gegevens verschaffen. Van belang is daarom de veronderstelling die in de derde aanbeveling inzake particulier kunstbezit van de Commissie Ekkart d.d. 26 april 2001 is vervat, welke deel uitmaakt van het regeringsbeleid. Ingevolge deze aanbeveling wordt verondersteld dat een verkoop van een kunstwerk door een joodse particulier in Nederland vanaf 10 mei 1940 een gedwongen verkoop was, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. In het onderhavige geval zijn er geen aanwijzingen dat Van Bever het kunstwerk uit vrije wil heeft verkocht. Integendeel, gezien het feit dat het hem in de loop van 1941 niet meer was toegestaan zijn bedrijf uit te oefenen, ligt het voor de hand dat Van Bever in de zomer van 1941 genoodzaakt was tot verkoop van het schilderij om zijn gezin te onderhouden. Voor zover nodig verwijst de commissie nog naar haar algemene overweging onder c, op grond waarvan het risico voor het teloorgaan van bewijzen als gevolg van tijdsverloop bij de overheid wordt gelegd.
  5. Gezien het voorgaande acht de commissie het verzoek tot teruggave van het werk Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek (NK 2944) toewijsbaar.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het werk Bostafereel met herder en vee van B.C. Koekkoek (NK 2944) te restitueren aan de gezamenlijke erven van Jonas Alexander van Bever.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 3 juli 2006,

B.J. Asscher (voorzitter)
J.Th.M. Bank
J.C.M. Leijten
P.J.N. van Os
E.J. van Straaten
H.M. Verrijn Stuart
I.C. van der Vlies