Spring naar content
Advies inzake Semmel

Semmel

Dossiernummer: RC 1.75

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 1 juli 2009

Periode bezitsverlies: 1933-1940

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 2693 – Portret van een man door T. de Keyser(foto: RCE)

  • NK 2693 - Portret van een man door T. de Keyser(foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 18 april 2007 verzocht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies inzake het verzoek van XX te YY (hierna: verzoekster) van 12 maart 2007 tot teruggave van het schilderij Portret van een man van T. de Keyser. Het geclaimde object is na zijn recuperatie naar Nederland na de Tweede Wereldoorlog onderdeel geworden van de Rijkscollectie en is geregistreerd onder inventarisnummer NK 2693. Volgens gegevens van het Instituut Collectie Nederland bevindt het geclaimde kunstwerk zich thans bij het MuseumgoudA te Gouda.

De procedure

Het restitutieverzoek van verzoekster betrof oorspronkelijk drie werken, NK 2693, NK 2412 en NK 1636. Bij brief van 18 april 2007 heeft de minister verzoekster echter laten weten dat alleen het restitutieverzoek betreffende NK 2693 aan de commissie kon worden voorgelegd voor advies, aangezien de twee andere werken op 6 februari 2006 zijn gerestitueerd aan de erven Goudstikker. Naar aanleiding van de adviesaanvraag van de minister heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 2 juni 2008. Het conceptonderzoeksrapport is bij brief van 12 juni 2008 voor feitelijke aanvulling toegestuurd aan de minister. Op diezelfde datum is het conceptonderzoeksrapport met een verzoek om aanvullende informatie toegestuurd aan verzoekster, waarop zij bij brief van 24 juli 2008 inhoudelijk heeft gereageerd. Bij brief van 26 augustus 2008 heeft de commissie verzoekster gevraagd nadere gegevens aan te leveren met betrekking tot de identificatie van het geclaimde werk als voormalig bezit van haar familie en de vervolging van Semmel in 1933. Op 19 december 2008 ontving de commissie van verzoekster een ordner met relevante aanvullende documentatie. Deze informatie is verwerkt in het conceptonderzoeksrapport, dat vervolgens is vastgesteld op 1 juli 2009. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport. Verzoekster heeft zich tijdens de procedure voor de commissie laten vertegenwoordigen door O.S. Ossmann, advocaat te Berlijn.
Het schilderij NK 2693 heeft tevens onderdeel uitgemaakt van een restitutieverzoek betreffende de kunsthandel Firma D. Katz te Dieren (RC 1.90-A). De commissie heeft advisering in de onderhavige zaak moeten aanhouden totdat ook in de andere zaak onderzoek naar NK 2693 was verricht. Verzoekster is over deze punten geïnformeerd in het conceptonderzoeksrapport en bij brief van 26 augustus 2008. De commissie heeft na het onderzoek de claim op NK 2693 inzake de kunsthandel Firma D. Katz afgewezen. Voor het oordeel in die zaak verwijst de commissie naar de tekst van het advies in RC 1.90-A.

Overwegingen

  1. Verzoekster vraagt teruggave van het schilderij Portret van een man van T. de Keyser (NK 2693). Verzoekster heeft gesteld erfgename te zijn van haar moeder G.G.-E., die enig erfgename was van de joodse ondernemer Richard Semmel (hierna: Semmel). In dit kader heeft de commissie kennisgenomen van enkele erfrechtelijke stukken, op grond waarvan de commissie geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de status van verzoekster. Volgens verzoekster heeft Semmel het onderhavige schilderij ten gevolge van het naziregime in Duitsland onvrijwillig verloren.
  2. De relevante feiten zijn in het onderzoeksrapport van 1 juli 2009 beschreven. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting. Semmel was een vermogend Duits industrieel van joodse afkomst. Uit diverse naoorlogse verklaringen van betrokkenen kan worden afgeleid dat de ouders van verzoekster bevriend waren met Semmel. Ten tijde van de machtsovername door de nazi’s in Duitsland in 1933 bewoonde Semmel met zijn echtgenote een villa in Berlijn. Verzoekster heeft verklaard dat zij als kind met haar ouders deze villa vol kunst en antiek enkele malen heeft bezocht.
  3. Verzoekster heeft gesteld dat Semmel reeds in 1933 onder zware druk van de nazi’s kwam te staan. Dit had volgens verzoekster niet alleen te maken met diens joodse achtergrond, maar vooral ook met diens nauwe betrokkenheid bij de Deutsche Demokratische Partei. In een naoorlogse verklaring inzake zijn vervolging door de nazi’s heeft Semmel hierover het volgende gesteld:‘Im Anschluß hieran will ich noch sagen, daß der Inhalt der Schreiben von Peck u. Gross nur zum kleine Teil zeigen, was ich durch den Beginn der Hitler-Zeit zu leiden hatte. Ich wurde buchstäblich Tag und Nacht mit Drohungen telefonisch und schriftlich bombardiert, unflätige Zettel kamen täglich in meine Wohnung, es war eine von der Nazipartei organisierte Hetze mit Hilfe der aufgepetschten Angestellten. Obgleich ich immer Demokrat war, hat man behauptet, ich konspiriere mit Severing u. Braun, weil Severing mal in meinem Kontor war und u. um Beisteuerung für einen Jugendbund bat, dessen Name mir entfallen ist. (…) Ich war gerade geschäftlich in St. Gallen, als die Hitler-Katastrophe herinbrach, sofort kam ich zurück, wurde schon auf dem Bahnhof bei der Ankunft gerwarnt, in meine Wohnung zu gehen, so daß ich ein Zimmer in dem Hotel in der Fasanenstr. nahm. Wie richtig diese Maßnahme war, sollte sich bald zeigen, denn im Geschäft spielten sich die Vertrauensleute der Nazis als Herren auf und es kam so weit, daß ich, wie schon gesagt, im letzten Moment nach Holland entkam’.Verzoekster heeft gesteld dat Semmel Duitsland in 1933 moest ontvluchten om aan vervolging te ontkomen, waardoor hij gedwongen was een deel van zijn kunstcollectie van de hand te doen. Volgens verzoekster is het thans geclaimde werk dientengevolge in 1933 geveild bij veilinghuis Frederik Muller & Co. te Amsterdam. Zij heeft er voorts op gewezen dat Semmel in 1934 ook zijn villa voor een zeer lage prijs moest verkopen. Verzoekster heeft een rapport overgelegd, opgesteld in 2001 door prof. dr. F.J. Peine in het kader van een claim betreffende een in Berlijn gelegen registergoed. In dit rapport stelt prof. Peine dat Semmel in april 1933 Duitsland verliet:‘He finally left Berlin and Germany in April 1933 and fled to Holland. (…) The contents of the Amsterdam People’s Register show that from 27 November 1934 Richard and Clara Semmel were registered as coming to Holland from St. Gallen’.

    Vervolgens is Semmel, in ieder geval voor de Duitse inval in mei 1940, weer uit Nederland vertrokken, om zich uiteindelijk in New York te vestigen.

  4. Verzoekster heeft gesteld dat zij in 1937 met haar stiefvader naar Zuid-Afrika emigreerde, terwijl haar moeder in 1939 naar Cuba vluchtte, waarna zij zich twee jaar later in New York vestigde. Volgens verzoekster kwam haar moeder in New York weer in contact met de echtelieden Semmel die aldaar in berooide omstandigheden leefden. De moeder van verzoekster zou Semmel, die in zeer slechte gezondheid verkeerde, na het overlijden van diens echtgenote in 1945, dagelijks hebben verzorgd. Volgens verzoekster is haar moeder door Semmel tot enig erfgename benoemd als dank voor haar zorgen. Op 2 december 1950 overleed Semmel in New York.
  5. Uit de herkomstreconstructie van Bureau Herkomst Gezocht (hierna: BHG) kan worden afgeleid dat het onderhavige schilderij in 1928 in bezit was van de Amsterdamse vestiging van kunsthandel Galerie van Diemen & Co. Deze kunsthandel had haar hoofdvestiging in Berlijn. Voorts blijkt uit een bij het onderzoek aangetroffen tentoonstellingscatalogus van het Gemeente Museum Arnhem dat het thans geclaimde schilderij in maart 1934 in bezit was van kunsthandel firma D. Katz te Dieren. In deze catalogus wordt als eerdere herkomst bij het schilderij vermeld: ‘Semmel, Berlijn’. Deze herkomst wordt met betrekking tot het onderhavige werk ook vermeld in een door verzoekster aangeleverde kopie van een tentoonstellingscatalogus van het Stedelijk Van Abbe Museum te Eindhoven uit 1936. Daarnaast kan uit een fotokaart uit het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (hierna: RKD) worden afgeleid dat het thans geclaimde schilderij ooit deel uitmaakte van een collectie ‘Semmel’.
    Volgens verzoekster was het thans geclaimde schilderij tussen 1930 en 21 november 1933 eigendom van Semmel en bracht hij het op laatstgemelde datum ter veiling in bij het veilinghuis Frederik Muller & Co te Amsterdam. In de catalogus van deze veiling is bij de vermelding van het thans geclaimde schilderij geen herkomstnaam vermeld. Op de titelpagina van het exemplaar van deze catalogus uit het RKD, dat bij het onderzoek door BHG is geraadpleegd, is onder de titel‘Tableaux Anciens provenant de Diverses Collections Privées’ echter wel met de hand geschreven: ‘(o.a. R. Semmel uit Berlijn)’. Het is niet duidelijk wie deze tekst heeft geschreven en evenmin op welke van de in de catalogus vermelde individuele werken deze opmerking betrekking heeft. Ook is niet bekend of het schilderij daadwerkelijk op de veiling is verkocht.
  6. Na de oorlog heeft Semmel volgens verzoekster initiatieven ontplooid om zijn verloren vermogen terug te krijgen. Verzoekster heeft echter tevens verklaard dat na de oorlog geen aangifte is gedaan van vermissing van het thans geclaimde schilderij bij de Stichting Nederlands Kunstbezit. De commissie stelt vast dat voor zover er contacten met de Nederlandse autoriteiten zijn geweest, deze in ieder geval niet hebben geleid tot een beslissing over het schilderij waarvan verzoekster thans restitutie verzoekt. Er is geen sprake van een in het verleden afgehandelde zaak. Verzoekster is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
  7. Op grond van het geldende restitutiebeleid kan tot teruggave worden overgegaan indien de oorspronkelijke eigenaar van het geclaimde voorwerp onvrijwillig het bezit heeft verloren, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Blijkens de achtste Aanbeveling van de Commissie Ekkart van 26 april 2001 dient het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk te zijn gemaakt, terwijl er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken.
  8. Met betrekking tot de eigendom geldt het volgende. De commissie acht het zeer waarschijnlijk dat het thans geclaimde schilderij NK 2693 in het verleden deel heeft uitgemaakt van de kunstcollectie van Richard Semmel te Berlijn. In dit kader wijst de commissie op de herkomstconclusie van BHG en de onder overweging 5 genoemde kunsthistorische bronnen, waarin het onderhavige schilderij gekoppeld wordt aan de herkomst ‘Semmel’ en ‘Semmel, Berlijn’. De commissie merkt daarbij op dat de collectie van Richard Semmel destijds internationaal bekend was. In dit verband is de commissie van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de aantekening ‘(o.a. R. Semmel uit Berlijn)’ op de onder overweging 5 genoemde catalogus van de veiling van 21 november 1933 betrekking heeft op het thans geclaimde schilderij. Daarmee acht de commissie het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk gemaakt. De vraag is vervolgens of Semmel het geclaimde werk onvrijwillig heeft verloren, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.
  9. Uit beschrijvingen van verzoekers kan worden afgeleid dat Semmel reeds vanaf 1933 de gevolgen van het anti-joodse klimaat in Duitsland heeft ondervonden. Semmel werd, zoals onder overweging 3 beschreven, onmiddellijk na de machtsovername door de nazi’s vervolgd, niet alleen vanwege zijn joodse afkomst, maar ook vanwege zijn actieve betrokkenheid bij de Deutsche Demokratische Partei. Semmel blijkt zodanig onder druk te zijn gezet dat hij Duitsland reeds in april 1933 moest ontvluchten en in verband daarmee zijn bezittingen heeft moeten achterlaten of verkopen. De commissie neemt aan dat Semmel het werk in verband met zijn vlucht uit nazi-Duitsland ter veiling heeft aangeboden bij veilinghuis Frederik Muller & Co te Amsterdam. Het is onzeker of het schilderij op deze veiling daadwerkelijk is verkocht. De commissie gaat ervan uit dat wanneer dit niet het geval is, moet worden aangenomen dat het later alsnog geveild is of onderhands is verkocht. Uit het onderzoek van de commissie is immers duidelijk geworden dat het schilderij in maart 1934 geen eigendom van Semmel meer was. De commissie beschouwt de verkoop van het geclaimde werk dan ook als verricht in het kader van Semmels vlucht, zodat de commissie het bezitsverlies als onvrijwillig door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime beoordeelt.
  10. Naar het oordeel van de commissie is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat Semmel het bezit van NK 2693 heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. De commissie heeft tenslotte bezien of tegenover restitutie van het onderhavige schilderij een betalingsverplichting zou moeten worden gesteld. Het is aannemelijk dat Semmel bij de verkoop van het schilderij een koopsom heeft ontvangen. Over deze koopsom is echter bij het onderzoek geen informatie gevonden. Ingevolge de vierde aanbeveling van de Commissie Ekkart van 26 april 2001 is een verplichting tot terugbetaling uitsluitend aan de orde indien de toenmalige verkoper de opbrengsten ter vrije beschikking heeft gekregen. Er is ingevolge het regeringsbeleid geen reden tot terugbetaling wanneer de koopsom vermoedelijk is besteed in het kader van pogingen om aan de nazivervolging te ontkomen, zoals bij Semmel het geval is geweest. Naar het oordeel van de commissie dient in deze zaak dan ook geen betalingsverplichting te worden gesteld.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het schilderij Portret van een man van T. de Keyser (NK 2693) te restitueren aan de rechthebbenden met betrekking tot de nalatenschap van Richard Semmel.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 1 juli 2009 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, J.C.M. Leijten, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)