Spring naar content
Bindend advies inzake het geschil over teruggave van het schilderij Thames bij London van Jan Toorop uit het bezit van E. Flersheim, thans in bezit van de Gemeente Rotterdam

Thames bij London van Jan Toorop (Flersheim II)

Dossiernummer: RC 3.48

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 3 maart 2008

Periode bezitsverlies: 1933-1940

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: Buiten Nederland

Thames bij Londen door Jan Toorop (foto: Museum Boijman Van Beuningen)

  • Thames bij Londen door Jan Toorop (foto: Museum Boijman Van Beuningen)

Het advies

Bindend advies

in het geschil tussen:

W.A.E. en A.J.C.
vertegenwoordigd door mr. P.W.L. Russell
te Amsterdam
verder te noemen: E. en C.,

en:

De Gemeente Rotterdam
vertegenwoordigd door de wethouder Participatie en Cultuur O. Kaya
te Rotterdam
verder te noemen: de Gemeente Rotterdam,

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag, verder te noemen: de commissie.

Het geschil

Ernst Flersheim (1862-1944), hierna: Flersheim, heeft het schilderij Gezicht op de Theems nabij London Bridge (1885) van Jan Toorop (hierna: Thames bij London) in eigendom gehad. Hij verkocht het werk in 1937, waarna het in de collectie is gekomen van Museum Boymans te Rotterdam, thans Museum Boijmans van Beuningen geheten (hierna: het Museum). E. en C. zijn erfgenamen van Flersheim en maken aanspraak op de restitutie van Thames bij London wegens de door hen gestelde onvrijwilligheid van het bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. De Gemeente Rotterdam, eigenaar van het schilderij, heeft de gestelde onvrijwilligheid van het bezitsverlies bestreden en heeft de aanspraak van E. en C. van de hand gewezen.

De procedure

Partijen hebben een gezamenlijk verzoek gericht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), teneinde hun geschil te laten beslechten door de commissie. De minister heeft de commissie bij brief van 12 september 2006 verzocht om in het geschil advies uit te brengen aan partijen conform de procedure in artikel 2 leden 2 en 3 van het Instellingsbesluit van 16 november 2001. Partijen hebben schriftelijk verklaard het advies van de commissie als bindend te zullen beschouwen, de Gemeente Rotterdam bij brief van 19 december 2005 en E. en C. bij brief van 30 augustus 2006. De commissie heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken. Het geschil is behandeld op de hoorzitting van 1 oktober 2007, welke is gehouden te Utrecht. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht, E. en C. aan de hand van overgelegde pleitnotities. Tijdens de hoorzitting heeft de commissie partijen verzocht om enige nadere schriftelijk te geven informatie, waarop beide partijen schriftelijk hebben gereageerd. De reactie van het Museum week inhoudelijk af van het standpunt tijdens de hoorzitting en bevatte tevens nieuwe informatie. Hierop heeft de commissie bij brief van 16 november 2007 aan partijen bericht dat zij in verband met de afwijkende informatie van het Museum E. en C. in de gelegenheid stelt te reageren, en dat zij de van het Museum ontvangen nieuwe informatie buiten beschouwing zal laten. E. en C. hebben vervolgens van de gelegenheid tot reageren gebruik gemaakt.

De feiten

In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

  1. E. en C. hebben de Gemeente Rotterdam op 26 januari 1999 verzocht het schilderij Thames bij London (1885) van Jan Toorop aan hen te restitueren. Dit schilderij is volgens E. en C. in 1937 onvrijwillig verkocht door hun grootvader Flersheim (1862-1944), als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Thames bij London is door het Museum gekocht via kunsthandel Nieuwenhuizen Segaar in Den Haag (hierna: Nieuwenhuizen Segaar) die het enkele dagen daarvoor kocht van Flersheim. Het schilderij, dat zich sindsdien in de collectie en thans in het depot van het Museum bevindt, is eigendom van de Gemeente Rotterdam. Het restitutieverzoek van E. en C. aan de Gemeente Rotterdam heeft niet geleid tot teruggave.
  2. Flersheim woonde in de jaren dertig van de vorige eeuw met zijn echtgenote Gertrud Flersheim-Freiin von Mayer (1872-1944) in Frankfurt am Main, waar hij leiding gaf aan een internationaal familiebedrijf. Het echtpaar Flersheim was van joodse afkomst en had drie kinderen: Hans (1893-1933), Edith (1895-1992) en Margarete (1904-1940). Flersheim had in de loop der jaren een particuliere kunstverzameling opgebouwd, waaronder zich in elk geval vanaf 1909 Thames bij London bevond. Onder het nazibewind verloor de familie Flersheim haar zekerheid van bestaan en een aanzienlijk deel van haar vermogen. In 1936 en 1937 weken de beide dochters Flersheim uit naar Londen respectievelijk Brussel. Flersheim voerde in de periode 1935-1936 onderhandelingen met de Duitse autoriteiten over de verplaatsing van zijn onderneming naar het buitenland. In maart 1937 week Flersheim uit naar Nederland. Op 2 maart van dat jaar verkreeg Flersheim een visum, op 12 maart werd hem een vreemdelingenkaart verleend vanwege zijn joodse afkomst en de politieke situatie in Duitsland, en op 16 maart werd hij ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam. Zijn echtgenote bleef aanvankelijk in Frankfurt am Main achter maar vestigde zich een jaar later, in maart 1938, eveneens in Amsterdam. De Duitse nationaliteit van het echtpaar Flersheim werd door de Duitse autoriteiten vervallen verklaard en het vermogen in Duitsland werd in beslag genomen. Het echtpaar Flersheim heeft in mei 1937 een deel van zijn schilderijencollectie laten veilen in Frankfurt am Main. Volgens een naoorlogse opgave van Edith Eberstadt-Flersheim aan de Wiedergutmachungskammer van het Landgericht Frankfurt am Main is een hoeveelheid andere kunstwerken uit de collectie Flersheim door de Gestapo geconfisqueerd. Thames bij London bevond zich niet onder de geveilde c.q. geconfisqueerde schilderijen. Het schilderij bevond zich in de periode waarin Flersheim uitweek naar het buitenland in Londen. De leden van de familie Flersheim waren na hun vertrek uit Duitsland in overwegende mate op Ernst Flersheim aangewezen voor hun levensonderhoud. Het echtpaar Flersheim is in 1943 gedeporteerd en in 1944 omgekomen in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Alleen dochter E.E.-F. en haar gezin overleefden de oorlog.
  3. Op of omstreeks 20 maart 1937 is tussen Flersheim en Nieuwenhuizen Segaar contact geweest over de verkoop van Thames bij London. Wie aanvankelijk contact zocht met wie, is niet gebleken, maar in elk geval heeft Flersheim op 20 maart 1937 vanuit Alassio (Italië) aan Nieuwenhuizen Segaar een schriftelijke bevestiging gestuurd, waarin hij refereert aan een voorafgegane uitwisseling van telegrammen tussen hen beiden, en aangeeft in te stemmen met de uiterste prijs van NLG 3.500,- voor de verkoop van Thames bij London. Dit bedrag is door Nieuwenhuizen Segaar, conform de wens van Flersheim, naar Londen overgemaakt en de ontvangst is op 3 april 1937 door Flersheim aan Nieuwenhuizen Segaar bevestigd. In de periode van de verkoop aan Nieuwenhuizen Segaar wist het Museum, waarvan Dirk Hannema toen directeur was, van het bestaan van Thames bij London. Het Museum had belangstelling om dit vroege schilderij van Jan Toorop voor de collectie te verwerven en kreeg die mogelijkheid van Nieuwenhuizen Segaar. Verkoopgegevens van Nieuwenhuizen Segaar laten zien dat het schilderij op 24 maart 1937 tezamen met het schilderij Vrouweportret van Bart van der Leck voor NLG 6.000,- door het Museum is gekocht. Het staat niet vast welk deel van dit bedrag betrekking had op Thames bij London. Uit inventarisgegevens valt af te leiden dat het schilderij in die periode een verzekerde waarde van NLG 5.000,- had.
  4. Na de oorlog is komen vast te staan dat de veiling van kunstvoorwerpen van de familie Flersheim in Frankfurt am Main in 1937, onvrijwillig was: de eigenaar van het veilinghuis heeft in 1953 verklaard dat de familie Flersheim haar kunstcollectie in het voorjaar van 1937 ter veiling aanbood omdat zij door het naziregime tot verkoop van de collectie gedwongen werd. De Wiedergutmachungskammer van het Landgericht Frankfurt am Main heeft op 30 januari 1956 aan de enig overlevende dochter van het echtpaar Flersheim een bedrag aan schadevergoeding toegekend voor de door het naziregime in beslag genomen kunstvoorwerpen van haar ouders. In de uitspraak van de Wiedergutmachungskammer is mogelijk ook, maar dan kennelijk abusievelijk, Thames bij London begrepen.

Het standpunt van E. en C.

Het standpunt van E. en C. komt samengevat en voor zover thans van belang op het volgende neer.

E. en C. stellen zich op het standpunt dat de verkoop van Thames bij London door Flersheim dient te worden aangemerkt als onvrijwillig. Restitutie van dit werk is volgens E. en C. om die reden op zijn plaats, en wel aan henzelf, als de enige erfgenamen van hun moeder, die op haar beurt de enige overlevende erfgenaam was van haar vader, Flersheim.

De bewijslast ten aanzien van het onvrijwillige bezitsverlies zou niet op hen moeten rusten. E. en C. omschrijven Flersheim als een vermogende Duitser van joodse afkomst en woonachtig in Frankfurt am Main, die besloot vanwege vervolging door het naziregime uit te wijken naar Nederland. Veel van zijn bezittingen, waaronder het grootste deel van zijn kunstcollectie, heeft Flersheim moeten achterlaten in Duitsland of moeten verkopen om de vlucht te kunnen bekostigen. Slechts twee schilderijen, waaronder Thames bij London, zouden zijn meegenomen naar het buitenland.

E. en C. voeren aan dat Flersheim in maart 1937 een visum voor Nederland verkreeg en Duitsland met spoed verliet, omdat hij represailles vreesde. Hij zou op zijn vlucht, die hem uiteindelijk in Nederland moest brengen, een ernstig zieke dochter naar een kuuroord in Alassio (Italië) hebben begeleid. Vanuit Alassio zou Flersheim op 20 maart 1937, na voorafgaande onderhandelingen, de verkoop van Thames bij London aan de kunsthandel G.J. Nieuwenhuizen Segaar in Den Haag hebben bezegeld.

E. en C. betitelen deze gang van zaken als een verkoop tijdens de vlucht. Zij verdedigen in dit verband de analoge toepassing van het regeringsbeleid met betrekking tot de restitutie van kunstwerken uit de rijkscollectie in dit geschil, in die zin dat de verkoop tijdens de vlucht door Flersheim gelijk te stellen valt met verkopen door joden in Duitsland in dezelfde periode, dat wil zeggen: vanaf 1933. Dat Flersheim op 16 maart 1937 is ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam doet hieraan volgens hen niet af.

Volgens E. en C. kan Flersheim, die voor de vlucht naar Nederland en het levensonderhoud van hem en zijn familieleden extra financiële middelen nodig had, niet worden geacht de verkoopprijs van NLG 3.500,- tot zijn vrije beschikking te hebben gehad. In het geval van twijfel zou de commissie Flersheim het voordeel van die twijfel moeten gunnen, analoog aan de beleidslijnen van de regering.

Nieuwenhuizen Segaar verkocht Thames bij London binnen enkele dagen na de transactie met Flersheim door aan het Museum. E. en C. hebben kritiek op Nieuwenhuizen Segaar, die met deze transactie een ongebruikelijk hoge winst (43%) zou hebben behaald.

In het archief van het Museum zijn met betrekking tot Thames bij London slechts summiere herkomstgegevens gevonden. E. en C. sluiten zich aan bij kritische naoorlogse publicaties over de opstelling van Museumdirecteur Dirk Hannema bij de aankoop van kunstwerken uit (voormalig) joods bezit. E. en C. wijzen voorts op correspondentie uit 1954 tussen de Wiedergutmachungskammer van het Landgericht Frankfurt am Main en het Museum. Het Landgericht zou in die tijd navraag hebben gedaan naar werken uit de voormalige collectie van Flersheim, waaronder Thames bij London, maar bij het Museum op een afhoudende reactie zijn gestuit.

E. en C. beschouwen hun belang bij de restitutie van Thames bij London als groot. Zij wijzen er in dat verband onder meer op dat er tussen de familie Flersheim en de schilder Toorop nauwe persoonlijke betrekkingen bestonden. Zij betogen dat Flersheim niet tot verkoop van het schilderij zou zijn overgegaan als hij niet door financiële nood was gedreven.

E. en C. hebben zich onder meer bij brief van 14 november 2007 bereid verklaard om bij restitutie van Thames bij London het geïndexeerde aankoopbedrag te betalen aan de Gemeente Rotterdam.

Het standpunt van de Gemeente Rotterdam

Het standpunt van de Gemeente Rotterdam komt samengevat en voor zover thans van belang op het volgende neer.

De Gemeente Rotterdam stelt dat de verkoop van Thames bij London door Flersheim niet valt aan te merken als onvrijwillig. Als argument hiervoor geeft zij dat het Flersheim zelf was die besloot tot de verkoop aan de kunsthandel G.J. Nieuwenhuizen Segaar. De Gemeente Rotterdam betoogt verder dat Flersheim het schilderij verkocht terwijl hij in Nederland woonde, op een tijdstip dat is gelegen voor de datum waarop volgens de commissie Ekkart een verkoop door een joodse particulier in Nederland in beginsel als gedwongen zou moeten worden beschouwd. Het is volgens de Gemeente Rotterdam niet vanzelfsprekend dat de bewijslast en het risico van ontbrekende gegevens bij haar ligt.

Flersheim moet worden geacht de verkoopprijs van NLG 3.500,-, die aan hem is voldaan via Groot-Brittannië, tot zijn vrije beschikking te hebben gehad. Het vermeend hoge winstpercentage van Nieuwenhuizen Segaar bij de doorverkoop van Thames bij London aan het Museum, kan volgens de Gemeente Rotterdam verband houden met hoge transportkosten van Londen naar Nederland.

Thames bij London is volgens de Gemeente Rotterdam een belangrijk werk van een belangrijke kunstenaar, Jan Toorop.

De Gemeente Rotterdam verzet zich niet op voorhand tegen restitutie van Thames bij London.

De taak van de commissie

Op grond van artikel 2 lid 2 van het Instellingsbesluit van 16 november 2001 heeft de commissie tot taak op verzoek van partijen advies aan hen uit te brengen over geschillen over teruggave van cultuurgoederen tussen de oorspronkelijke eigenaar die door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit verloor of diens erfgenamen en de huidige bezitter niet zijnde de Staat der Nederlanden. Conform artikel 2 lid 5 van het Instellingsbesluit adviseert de commissie naar redelijkheid en billijkheid. Dit advies is een bindend advies in de zin van art. 7: 900 Burgerlijk Wetboek.

Beoordeling van het geschil

  1. De commissie stelt voorop dat zij bij haar advisering in ieder geval in haar overwegingen kan betrekken de omstandigheden waaronder het bezit van het werk verloren is gegaan, de mate waarin de partij die om teruggave verzoekt zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen, alsmede het tijdstip en de omstandigheden van de verwerving van het bezit door de huidige bezitter en het door hem verrichte onderzoek voor de verwerving. Daarnaast kan het onderscheidelijke belang van het werk voor de beide partijen en van het openbaar kunstbezit in de overweging worden betrokken. De beleidslijnen van de regering inzake de restitutie van cultuurgoederen uit rijksbezit kunnen in de overweging worden betrokken voor zover zij naar de opvatting van de commissie in het concrete geval van overeenkomstige toepassing zijn.
  2. Uit erfrechtelijke documenten leidt de commissie af dat E. en C. enig erfgenamen zijn van hun moeder, E.E.-F., en dat zij op haar beurt enig overlevende erfgename was van Flersheim, haar vader. De commissie acht E. en C. derhalve bevoegd hun verzoek om teruggave uit naam van Flersheim te doen.
  3. De commissie heeft zich ervan vergewist dat het geschil tussen E. en C. en de Gemeente Rotterdam niet al eerder definitief is afgehandeld. Tijdens de hoorzitting is ter sprake gekomen een restitutieverzoek aan de Gemeente Rotterdam in de jaren vijftig van de vorige eeuw, maar een dergelijk verzoek is voor de commissie niet komen vast te staan. De commissie beschouwt het verzoek om teruggave van Thames bij London door E. en C. in 1999 als het eerste verzoek. De commissie is voorts niet gebleken van een rechterlijke uitspraak over teruggave van Thames bij London of van uitdrukkelijke afstand van rechten. De commissie acht partijen in verband met een en ander ontvankelijk.
  4. De gebeurtenissen in de familie Flersheim die aan de verkoop van Thames bij London op of omstreeks 20 maart 1937 zijn voorafgegaan, getuigen van een neerwaartse spiraal. De beperkende maatregelen van het naziregime hebben de familie steeds harder getroffen, wat resulteerde in een verlies van banen en posities, afgenomen toegankelijkheid van tegoeden, excessieve belastingen en de vlucht naar het buitenland. De verkoop van Thames bij London aan Nieuwenhuizen Segaar heeft plaatsgevonden in dezelfde maand als die waarin Flersheim een visum en vreemdelingenpas verkreeg voor Nederland, en op het moment dat hij zich bij zijn zieke dochter in Italië bevond. De commissie beschouwt deze transactie als een verkoop tijdens de vlucht van Flersheim van Duitsland naar Nederland. Aannemelijk is geworden dat Flersheim de opbrengst van de verkoop van Thames bij London nodig dacht te hebben om te kunnen voldoen aan financiële verplichtingen die verband hielden met de vlucht van de familie. Over het verkoopbedrag hebben Flersheim en Nieuwenhuizen Segaar blijkens correspondentie tussen hen beiden onderhandeld, en Flersheim heeft ingestemd met wat hij kennelijk als zijn uiterste, lage prijs beschouwde. De commissie acht het aannemelijk dat Flersheim een hoger bedrag voor het schilderij had willen hebben, maar dat hij meende zich in zijn benarde positie niet te kunnen veroorloven de verkoop niet door te zetten. Onder de gegeven omstandigheden beschouwt de commissie het bezitsverlies als onvrijwillig door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. De omstandigheid dat bij de onderhavige verkoop geen sprake is geweest van directe dwang, doet aan dit oordeel niet af.
  5. E. en C. zijn van oordeel dat het Museum bij de aankoop van Thames bij London in 1937 in verband met de herkomst uit joods bezit niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. De Gemeente Rotterdam betwist dit. De commissie is hieromtrent, gezien alle omstandigheden van de aankoop, waaronder het moment van deze aankoop en de actieve rol van Flersheim zelf, van oordeel dat niet gesproken kan worden van onzorgvuldig handelen van de kant van het Museum dan wel de Gemeente Rotterdam bij deze aankoop.
  6. De Gemeente Rotterdam heeft tijdens de hoorzitting haar belang bij het behoud van Thames bij London voor de collectie toegelicht en daarbij tevens gesteld dit belang in de procedure niet te willen benadrukken. Uit deze opstelling begrijpt de commissie dat de Gemeente Rotterdam de omstandigheden waaronder het bezitsverlies heeft plaatsgevonden als het kernpunt van het geschil beschouwt en dat zij haar belang bij het schilderij buiten de beoordeling van het geschil wenst te laten. Daartegenover staat dat het door E. en C. gestelde belang bij het werk groot is. Flersheim had een persoonlijke band met de kunstenaar Jan Toorop. Dat maakte Thames bij London tot een bijzondere bezitting van Flersheim. Er is E. en C. veel aan gelegen dit familiestuk terug te krijgen. Beide posities in deze worden verder onderstreept door het standpunt van de Gemeente Rotterdam, dat zij zich niet op voorhand verzet tegen teruggave van het schilderij, en het aanbod van E. en C. om voor het schilderij het geïndexeerde aankoopbedrag te betalen.
  7. In aanmerking genomen dat het bezitsverlies van Thames bij London als onvrijwillig, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime, moet worden aangemerkt, alsmede het grote belang van E. en C. bij teruggave, is de commissie van oordeel dat het schilderij aan hen teruggegeven dient te worden. Gezien het aanbod van E. en C. tot betaling van het geïndexeerde aankoopbedrag, acht de commissie het voorts redelijk en billijk aan deze teruggave de verplichting te verbinden tot betaling van een geldbedrag door E. en C. aan de Gemeente Rotterdam. De commissie is van oordeel dat E. en C. kunnen volstaan met betaling van het bedrag dat Flersheim in 1937 voor het kunstwerk heeft ontvangen (NLG 3.500,-), geïndexeerd volgens het algemene prijsindexcijfer. De commissie stelt dit door E. en C. te betalen geïndexeerde bedrag vast op EUR 30.397,50 (NLG 67.550,-).[1] De commissie is zich ervan bewust dat het door het Museum in 1937 betaalde aankoopbedrag voor Thames bij London waarschijnlijk hoger is geweest – de precieze hoogte staat niet vast – dan het bedrag dat Flersheim in datzelfde jaar bij de verkoop van het schilderij ontving, terwijl het geïndexeerde bedrag niettemin op dit vermoedelijk lagere bedrag is gebaseerd. De commissie is zich er tevens van bewust dat de huidige waarde van het schilderij zelfs vele malen hoger moet worden geacht dan het zojuist vastgestelde, door E. en C. te betalen geïndexeerde bedrag. Zij acht het echter redelijk en billijk dat E. en C. volstaan met betaling van voormeld bedrag, nu aannemelijk is dat Flersheim de opbrengst van de verkoop in 1937 van Thames bij London aangewend heeft om te voldoen aan zijn financiële verplichtingen die verband hielden met de vlucht van zijn familie uit Duitsland.
  8. Op grond van het vorenstaande geeft de commissie het volgende bindend advies.

[1] Van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn op 20 februari 2008 de volgende prijsindexcijfers (jaargemiddelden) verkregen: 1900=100; 1937=130; 2007=2.510. Op basis van deze cijfers is de vermenigvuldigingsfactor 19,3 (2.510/130) vastgesteld.

Bindend advies

De Gemeente Rotterdam is gehouden tot teruggave van het schilderij Thames bij London aan E. en C., tegen betaling door E. en C. van het bedrag van EUR 30.397,50 aan de Gemeente Rotterdam.

Dit bindend advies is gegeven op 3 maart 2008 door R. Herrmann (voorzitter), J.Th.M. Bank, J.C.M. Leijten, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.