Spring naar content
Bindend advies inzake het geschil over Het huwelijk van Tobias en Sarah van Jan Steen

Het huwelijk van Tobias en Sarah van Jan Steen (Von Saher/Gemeente Den Haag)

Dossiernummer: RC 3.93

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 6 oktober 2008

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Kunsthandel

Plaats bezitsverlies: In Nederland

Het huwelijk van Tobias en Sarah door Jan Steen (foto: Museum Bredius)

  • Het huwelijk van Tobias en Sarah door Jan Steen (foto: Museum Bredius)

Het advies

BINDEND ADVIES

in het geschil tussen:

De Gemeente Den Haag
vertegenwoordigd door de wethouder van
Cultuur en Financiën mevrouw J. Klijnsma
en mr. R. van Dam
te Den Haag
verder te noemen: de Gemeente,

en:

Mevrouw M. von Saher-Langenbein
vertegenwoordigd door mr. R.W. Polak
te Den Haag
verder te noemen: Von Saher,

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie), verder te noemen: de commissie.

1. Inleiding

1.1 Partijen zijn gemeenschappelijk eigenaar van het schilderij Het huwelijk van Tobias en Sarah van Jan Steen, ook wel De huwelijksnacht van Tobias en Sarah genoemd. Het schilderij is thans aanwezig in het Museum Bredius te Den Haag.

1.2 De gemeenschappelijke eigendom is ontstaan als gevolg van een ingrijpende restauratie in 1996 die twee ooit van elkaar gescheiden delen van het schilderij van Jan Steen weer fysiek met elkaar verenigde. Van de twee delen zoals die voor de restauratie waren gaan bestaan, behoorde het ene (Aartsengel Rafaël) toe aan de Gemeente en het andere (Het gebed van Tobias en Sarah) aan de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat). De Staat en de Gemeente besloten gezamenlijk tot de vereniging. Op basis van taxatiewaarden van Het gebed van Tobias en Sarah en Aartsengel Rafaël hanteerden de Staat en de Gemeente onderling een eigendomsverhouding van respectievelijk 76 en 24 procent.

1.3 Naar aanleiding van een restitutieverzoek met betrekking tot Het gebed van Tobias en Sarah (NK 2726, RC 1.15 Goudstikker) droeg de Staat in 2006 zijn deel van de eigendom van het verenigde schilderij over aan Von Saher.

1.4 Von Saher en de Gemeente wensten de eigendom van het schilderij niet blijvend te delen. Zij zochten naar een oplossing waarbij de vereniging van het schilderij in stand zou worden gelaten. Aanvankelijk bereikten zij geen overeenstemming, maar tijdens de procedure voor de commissie werden zij het eens over overdracht van het eigendomsdeel van de Gemeente aan Von Saher.

2. Procedure

2.1 Partijen hebben een gezamenlijk verzoek gericht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) teneinde hun geschil te laten beslechten door de commissie. De minister heeft de commissie bij brief van 6 augustus 2007 verzocht om in het geschil advies uit te brengen aan partijen conform de procedure in artikel 2 leden 2 en 3 van het Instellingsbesluit van 16 november 2001 (hierna: Instellingsbesluit). Conform artikel 2 lid 5 van het Instellingsbesluit adviseert de commissie in de bedoelde procedure naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Partijen hebben tegenover de commissie schriftelijk verklaard het advies van de commissie als bindend te zullen beschouwen: Von Saher, mede namens de Gemeente, bij brief van 6 juli 2007 en de Gemeente ook afzonderlijk bij brief van 1 november 2007.

2.2 De commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en naar voren gebrachte standpunten. De commissie heeft Von Saher bij brief van 14 april 2008 verzocht om kopieën van notariële akten met betrekking tot de overdracht en levering van Het gebed van Tobias en Sarah. Von Saher heeft bij brief van 22 mei 2008 transcripties van de restitutieakte verstrekt en hiermee genoegzaam gevolg gegeven aan het verzoek.

2.3 Het geschil is behandeld op de hoorzitting van 2 juni 2008, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht.

2.4 Op de hoorzitting kwam voorafgaand aan de inhoudelijke bespreking van het geschil een dispuut aan de orde over de uitgangspunten van het aan de commissie voorgelegde geschil. Von Saher had bij brieven van 16 april 2008 en 21 mei 2008 betoogd dat, kort gezegd, de pas in de loop van de procedure door de Gemeente geuite voorkeur voor het in stand laten van de gedeelde eigendom, niet viel te rijmen met de afspraken die partijen in het begin met elkaar hadden gemaakt (gezamenlijke brief van partijen 6 juli 2007). De Gemeente heeft de bezwaren van de wederpartij bij brief van 24 april 2008 weersproken. Op verzoek van partijen heeft de commissie ten aanzien van dit geschilpunt tijdens de hoorzitting een beslissing gegeven. De commissie heeft beslist dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 3: 178 lid 1 BW niemand tegen zijn zin deelgenoot behoeft te blijven in een onverdeelde gemeenschap en dat derhalve uitgangspunt van dit bindend advies zal zijn dat de gemeenschappelijke eigendom van het schilderij beëindigd zal worden. De commissie heeft deze beslissing aan partijen bevestigd bij brief van 3 juni 2008.

2.5 Naar aanleiding van informatie van partijen op de hoorzitting heeft de commissie partijen bij brief van 3 juni 2008 verzocht om nadere gegevens. Von Saher werd verzocht kopieën van in haar opdracht opgemaakte taxaties te verstrekken aan de commissie en de Gemeente. De Gemeente werd verzocht een onderbouwing van de gestelde restauratiekosten te verschaffen aan de commissie en Von Saher. Tegelijkertijd werden partijen in de gelegenheid gesteld op elkaars gegevens te reageren. De verzochte gegevens en de reacties volgden bij brieven van 23 juni, 30 juni en 29 juli 2008 (de Gemeente) en 26 juni, 16 juli en 1 september 2008 (Von Saher).

2.6 De commissie heeft partijen bij brief van 11 september 2008 laten weten dat de procedure is afgesloten en dat zij thans zal overgaan tot het geven van een bindend advies.

2.7 De commissie heeft na de laatste briefwisseling geconstateerd dat tussen partijen geen verschil van inzicht meer bestaat over de gewenste oplossing van het geschil. Een schikking tussen partijen is nochtans uitgebleven. De commissie begrijpt de opstelling van partijen zo dat partijen een bindend advies van de commissie verkiezen en dat het bindend advies in wezen niet meer hoeft in te houden dan een formalisering van de overeenstemming van partijen.

3. Uitgangspunten bindend advies

Op basis van de brief van partijen d.d. 6 juli 2007, de hoorzitting met partijen en de brieven van Von Saher d.d. 26 juni 2008 en van de Gemeente d.d. 29 juli 2008, houdt de commissie in deze zaak de volgende uitgangspunten aan.

i) De Staat heeft bij notariële akte van 7 november 2006 alle rechten op het verenigde werk, voor zover hij die had, daaronder begrepen het aandeel in het verenigde werk en alle contractuele rechten tegenover de Gemeente, overgedragen aan Von Saher.

ii) Het verenigde werk is thans gezamenlijk eigendom van Von Saher en de Gemeente. Zij zijn deelgenoten in de verhouding 76 procent (Von Saher) : 24 procent (de Gemeente).

iii) De conclusies uit het advies van de commissie van 19 december 2005 (NK 2726, RC 1.15 Goudstikker) en de beslissing tot restitutie van 6 februari 2006 worden door het adviesverzoek van partijen niet ter discussie gesteld.

iv) Partijen willen niet blijvend gemeenschappelijk eigenaren van het werk zijn en de gemeenschappelijke eigendom zal derhalve worden beëindigd (zie onder 2.4).

v) De uitkomst van het advies moet niet zijn dat het werk weer fysiek wordt gescheiden.

vi) Tijdens de procedure zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de volgende oplossing: de Gemeente verkoopt haar eigendomsdeel aan Von Saher.

4. Voorkeur partijen: Verkoop door de gemeente

4.1 Partijen gaan uit van de eigendomsverhouding 76 procent (Von Saher) : 24 procent (de Gemeente). Kennelijk gaan zij ervan uit dat zij aanspraak kunnen maken op respectievelijk 76 procent en 24 procent van de geldelijke waarde van het schilderij.

4.2 Bij aanvang van de procedure waren drie, door beide partijen erkende oplossingen in beeld. De ene partij zou haar eigendomsdeel aan de andere partij moeten verkopen of partijen zouden gezamenlijk het schilderij aan een derde moeten verkopen met onderlinge verdeling van de opbrengst. Verkoop aan een derde, onderhands of openbaar, bleken partijen het minst te prefereren. Partijen richtten zich op verkoop van het eigendomsdeel van de één aan de ander.

4.3 Tijdens de hoorzitting heeft de commissie een voorkeur uitgesproken voor de oplossing dat de Gemeente zou proberen het eigendomsdeel van Von Saher te kopen, opdat zij het schilderij in haar museale collectie zou kunnen behouden. De Gemeente zou daartoe moeten proberen de benodigde fondsen te vergaren. De Gemeente en Von Saher konden zich in dit voorstel vinden.

4.4 De Gemeente liet echter enige tijd later weten niet in de fondsenwerving te zijn geslaagd. De geboden oplossing had zodoende niet het gewenste gevolg. Bij deze stand van zaken kan de commissie naar redelijkheid en billijkheid niet adviseren tot aankoop door de Gemeente.

4.5 De Gemeente lichtte haar positie bij brief van 29 juli 2008 als volgt toe.
‘De afgelopen periode heeft de gemeente geprobeerd bij de daarvoor in aanmerking komende fondsen, voldoende financiële middelen te verwerven om het aandeel van mw. Von Saher aan te kopen. Dat is echter, mede als gevolg van het beroep dat momenteel van diverse zijden op die fondsen wordt gedaan, niet gelukt. De gemeente is hierdoor gedwongen af te zien van de optie het aandeel van mw. Von Saher voor de getaxeerde marktwaarde over te nemen. In plaats daarvan is zij wel bereid, onder de voorwaarden die de heer Polak [de raadsman van mevrouw Von Saher, toevoeging van de commissie] in zijn brief aan uw commissie noemt, haar aandeel in het schilderij aan mw. Von Saher te verkopen (..).’

4.6 Aangezien de Gemeente bereid is haar eigendomsdeel aan Von Saher te verkopen en Von Saher zich tot medewerking aan die oplossing bereid heeft verklaard (brief 26 juni 2008), zal de commissie dienovereenkomstig beslissen. Voor verkoop aan een derde heeft de commissie onder partijen te weinig draagvlak geconstateerd.

4.7 Von Saher heeft in de procedure een taxatiewaarde van USD 2.892.000,- ter zake van Het gebed van Tobias en Sarah gepresenteerd, overeenkomend met haar eigendomsdeel van 76 procent. Daarbij heeft zij een wisselkoers van EUR 1 = USD 1,55 genoemd.[1] De Gemeente heeft bij brief van 29 juli 2008 ingestemd met zowel de taxatiewaarde als de wisselkoers. Hiermee is tussen partijen ook de waarde van het eigendomsdeel van 24 procent vast komen te staan – USD 913.263,-[2] – alsmede de waarde van het gehele schilderij – USD 3.805.263,-.

4.8 Bij verkoop door de Gemeente van haar eigendomsdeel zal zodoende worden uitgegaan van een betaling door Von Saher van omgerekend EUR 589.201,94.[3]


[1] Toelichting op de berekening: ten aanzien van het eigendomsdeel van 76 procent van Von Saher leidt de taxatie van Simon Dickinson tot een waarde 76 % x EUR 3.000.000,- x 1,55 = USD 3.534.000,-, terwijl de taxatie van Christie’s voor dat gedeelte van het schilderij USD 2.250.000,- bedroeg. Het gemiddelde van deze twee bedragen is USD 2.892.000,-.
[2] Het bedrag van USD 913.263,- is als volgt berekend: 24/76 x USD 2.892.000,-.
[3] USD 913.263,-/1,55 = EUR 589.201,94.

5. Bijdrage in de restauratiekosten

5.1 De Gemeente heeft in de procedure aangevoerd dat zij de kosten ter zake van de vereniging van het schilderij in de transactie wenst te betrekken. Von Saher heeft zich bereid verklaard proportioneel, dat wil zeggen voor 76 procent, bij te dragen in deze kosten. Zij heeft daarbij de voorwaarde gesteld dat de Gemeente deze kosten meer dan summier onderbouwt.

5.2. De Gemeente heeft in dit verband de volgende toelichting verschaft (bijlage bij brief 29 juli 2008).
‘[H]et aantal uren dat door de twee restauratoren van het Gemeentemuseum Den Haag is besteed om deze qua tijd zeer kostbare samenvoeging te realiseren, heeft circa 1.500 uren, dat wil zeggen 37,5 werkweek gekost. Bij een bruto uurloon van € 29,19 komen we uit op een totaalbedrag van € 43.785,-. De overige kosten ad € 1.215,- zijn die van materiaal- en ruimtegebruik, waarbij ik opmerk dat de materiaalkosten minimaal zijn en dat wij de kosten van het gebruik van ruimte slechts symbolisch in rekening hebben gebracht. De totale kosten bedragen derhalve circa € 45.000,-.’

5.3 De commissie stelt vast dat de Gemeente hiermee de restauratiekosten voor zover het betreft de loonkosten voldoende heeft onderbouwd. Hierbij neemt de commissie in aanmerking dat de restauratie intern is uitgevoerd en de Gemeente zodoende geen facturen kan tonen. Ook neemt de commissie in aanmerking dat de restauratie ingrijpend was en het gestelde tijdsbeslag haar geenszins onaannemelijk voorkomt. Von Saher is in zoverre gehouden haar aanbod om proportioneel bij te dragen in de restauratiekosten, gestand te doen.

5.4 Het bezwaar van Von Saher tegen de hoogte van de overige kosten, voor het laatst naar voren gebracht bij brief van 1 september 2008, is gegrond. De commissie acht geen redenen aanwezig om ter zake van een intern uitgevoerde restauratie ook kosten van materiaal- en ruimtegebruik door te berekenen. De commissie baseert de bijdrage van Von Saher in de restauratiekosten daarom uitsluitend op de gepresenteerde loonkosten.

5.5 De commissie zal zodoende adviseren dat Von Saher naast de koopprijs 76 procent van de totale loonkosten betaalt, te weten EUR 33.276,60.[4]


[4] EUR 43.785,- x 76% = EUR 33.276,60.

6. Voorwaarden van partijen bij verkoop

6.1 Von Saher heeft bij brief van 26 juni 2008 vier voorwaarden genoemd die zij bij aankoop van het eigendomsdeel van de Gemeente zou willen laten gelden. De Gemeente heeft deze voorwaarden geaccepteerd bij brief van 29 juli 2008 (zie het citaat onder 4.5).

6.2 Het gaat om de volgende voorwaarden: (i) op het moment van de overdracht is de staat van het schilderij niet anders dan op de taxatiedata 13 oktober 2006 en 27 maart 2007; (ii) de Gemeente heeft zich bevrijd van de testamentaire last van Dr. A. Bredius op haar deel van het schilderij; (iii) de bruikleenverhouding met de Stichting Bredius Genootschap is geëindigd; (iv) het ministerie van OCW heeft verklaard dat er geen belemmeringen zijn om het schilderij vanuit Nederland naar een bestemming buiten de EU te exporteren.

6.3 Hoewel de commissie Von Saher en de Gemeente, gezien hun overeenstemming, in beginsel wil volgen in hun voorwaarden, neemt zij in haar bindend advies alleen voorwaarde (ii) op. De testamentaire last die aanvankelijk op het werk Aartsengel Rafaël rustte en die thans op het eigendomsdeel van de Gemeente rust, zal moeten worden opgeheven voordat uitvoering kan worden gegeven aan de door partijen verkozen oplossing van verkoop door de Gemeente. Hiertoe zal de Gemeente onverwijld een verzoek tot opheffing van de last moeten indienen bij de Rechtbank te Den Haag.

6.4 Voorwaarde (i) houdt verband met de normale wettelijke eis van conformiteit. De commissie gaat in het bindend advies ervan uit dat de staat van het schilderij bij de overdracht sinds de taxaties niet zal zijn verslechterd. Voorwaarde (iii) is in 2006 reeds vervuld als gevolg van de beëindiging door Instituut Collectie Nederland van de bruikleenregeling met de Gemeente respectievelijk de Stichting Bredius Genootschap. Voorwaarde (iv) gaat de kaders van dit bindend advies te buiten. Het is aan partijen om daarover desgewenst onderling een nadere afspraak te maken en in contact te treden met de overheid.

Bindend advies

  1. Tussen Von Saher en de Gemeente is ten aanzien van het schilderij Het huwelijk van Tobias en Sarah van Jan Steen sprake van mede-eigendom in de verhouding 76 procent (de Staat) : 24 procent (de Gemeente).
    b. Uitgegaan wordt van de volgende waarden: USD 3.805.263,- voor het gehele schilderij, USD 2.892.000,- voor het eigendomsdeel van Von Saher, en USD 913.263,- voor het eigendomsdeel van de Gemeente. De wisselkoers is EUR 1 = USD 1,55.
    c. De Gemeente dient onverwijld een verzoek tot opheffing van de onder 6.2 onder (ii) bedoelde last in bij de Rechtbank te Den Haag.
    d. Bij opheffing van de last is de Gemeente gehouden tot overdracht van haar deel van de eigendom van het schilderij aan Von Saher, tegen betaling door Von Saher van het bedrag van omgerekend EUR 622.478,54 aan de Gemeente, bestaande in een bedrag van EUR 589.201,94 voor het eigendomsdeel van 24 procent en een proportionele (76 procents-) bijdrage van EUR 33.276,60 in de restauratiekosten.

Dit bindend advies is gegeven op 6 oktober 2008 door I.C. van der Vlies (waarnemend voorzitter), J.Th.M. Bank, J.C.M. Leijten, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, en ondertekend door de waarnemend voorzitter en de secretaris. R. Herrmann is tijdens de procedure teruggetreden als voorzitter van de commissie om redenen die niet met deze zaak verband houden en is bij dit bindend advies betrokken als adviseur van de commissie.

(I.C. van der Vlies, waarnemend voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)