De procedure en eerdere adviezen
De aanleiding voor het restitutieverzoek was een bezoek van verzoekster aan de tentoonstelling Geroofd, maar van wie? in 2007. Na daaropvolgend contact tussen verzoekster en Bureau Herkomst Gezocht (hierna: BHG) heeft verzoekster in eerste instantie in 2007, 2009 en 2010 de toenmalige staatssecretaris van OCW verzocht om teruggave van 23 NK-werken, waaronder de zeven thans geclaimde werken. De staatssecretaris heeft de commissie verzocht om advies uit brengen over dit verzoek. Het betrof zaak RC 1.106. Hangende die adviesprocedure heeft verzoekster haar claim op de zeven thans geclaimde NK-werken en twee andere NK-werken ingetrokken. Het uiteindelijke advies in zaak RC 1.106 van 13 oktober 2011, dat strekte tot afwijzing van de claim van verzoekster, had derhalve betrekking op 14 NK-werken. Bij besluit van 3 november 2011 heeft de staatssecretaris het restitutieverzoek afgewezen.
Verzoekster heeft de minister verzocht dit besluit te herzien. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de minister de commissie op 27 januari 2014 verzocht om een hernieuwd advies. Deze procedure bij de commissie stond geregistreerd onder RC 4.142. Op 18 mei 2015 adviseerde de commissie de minister om het besluit van 3 november 2011 in stand te laten.
Bij brief van 29 mei 2014 heeft verzoekster de minister alsnog verzocht om restitutie van de zeven bovengenoemde NK-werken. De minister heeft deze claim voorgelegd aan de commissie voor advies. De commissie heeft een onderzoek naar de feiten uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 14 december 2015. Verzoekster heeft hierop gereageerd bij brief van 31 maart 2016. Naar aanleiding van deze reactie heeft de commissie aanvullend onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een Conceptverslag van 8 juni 2016. Dit verslag is voor reactie aan verzoekster toegezonden. Verzoekster heeft gereageerd bij brief van 3 juli 2016.
Op 5 september 2016 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden. Namens verzoekster zijn daar verschenen haar echtgenoot de heer BB en haar dochter CC. Een verslag van deze mondelinge behandeling is toegezonden aan verzoekster. Naar aanleiding van deze mondelinge behandeling heeft de commissie aanvullend onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een verslag van 10 oktober 2016. Dit is voor reactie toegezonden aan verzoekster. Verzoekster heeft hierop gereageerd bij brief van 25 oktober 2016.
De commissie heeft het onderzoeksrapport vastgesteld op 8 november 2016.
Verzoekster heeft zowel schriftelijk als, uitvoerig, tijdens de mondelinge behandeling als bezwaar tegen de werkwijze van de commissie aangevoerd dat het conceptonderzoeksrapport geen weging van de weergegeven feiten bevat. De commissie acht dit bezwaar niet gegrond. De werkwijze van de commissie houdt in dat eerst een onderzoek plaatsvindt naar de relevante feiten, waarna deze worden samengevat in een conceptrapport. Een weging van de feiten blijft in dit stadium achterwege omdat het niet juist zou zijn als de commissie de feiten al zou interpreteren voordat verzoekster de gelegenheid heeft gehad om op deze vaststelling van de feiten te reageren. Ook zou daarmee het onderzoek en de advisering door elkaar gaan lopen. Bij brief van 6 juli 2016 is dit ook aan verzoekster meegedeeld.