Spring naar content
Bindend advies inzake het geschil over de teruggave van het schilderij Berglandschap met boomstronk, door Jacob van Geel, thans in het bezit van de gemeente Rotterdam

Schilderij ‘Berglandschap met boomstronk’ door Jacob van Geel

Dossiernummer: RC 3.170

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 11 november 2019

Periode bezitsverlies: onbekend

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

Berglandschap met boomstronk door Jacob van Geel (foto: Museum Boijmans van Beuningen)

  • Berglandschap met boomstronk door Jacob van Geel (foto: Museum Boijmans van Beuningen)

Bindend advies

in het geschil tussen:

AA, te XX, mede namens;
BB
, te XX;
CC, te XX;
DD,
te XX;
(hierna: verzoekers)

en:

de Gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente),
vertegenwoordigd door de Bestuur- en Concernondersteuning – Juridische Diensten (BCO-JD),

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie), verder te noemen: de commissie.

1. Het geschil

De gemeente is sinds 1975 eigenaar van het schilderij Berglandschap met boomstronk door Jacob van Geel (hierna: het schilderij). Het schilderij maakt deel uit van de collectie van Museum Boijmans van Beuningen (hierna: het Museum). Verzoekers stellen dat het schilderij in ieder geval tussen september 1943 en september 1944 eigendom was van Joseph Henri Gosschalk (1875-1952, hierna ook: Gosschalk), die in deze periode geïnterneerd was in kamp Westerbork en het bezit van het schilderij onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Verzoekers verklaren de enige rechthebbenden te zijn van de nalatenschap van Gosschalk en maken aanspraak op de restitutie van het schilderij. De gemeente en verzoekers (hierna tezamen: partijen) hebben het geschil voorgelegd aan de commissie voor onderzoek en bindend advies.

2. De procedure

Partijen hebben de commissie gevraagd, bij afzonderlijke brieven van de gemeente van 16 mei 2017 en verzoekers van 12 april 2017, om bindend advies uit te brengen in het kader van artikel 2, lid 2 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft laten weten in te stemmen met de behandeling van deze zaak door de commissie. De tussenkomst van de minister is ingegeven om pragmatische redenen. De Staat is op geen enkel tijdstip partij geworden in de procedure.

Partijen hebben schriftelijk verklaard zich te onderwerpen aan het ‘Reglement inzake adviesprocedure in het kader van artikel 2, tweede lid, en artikel 4, tweede lid, Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog’ (vastgesteld door de commissie op 3 december 2007, zoals laatstelijk gewijzigd op 27 januari 2014, hierna: het Reglement) en het advies van de commissie als bindend te zullen aanvaarden. De commissie heeft zich overtuigd van de identiteit van partijen.

De commissie heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken. Zij heeft afschriften van alle stukken aan de andere partij gestuurd. Daarnaast heeft de commissie zelfstandig nader onderzoek laten verrichten. In het kader van dit onderzoek heeft de commissie schriftelijke vragen gesteld aan partijen en verzocht om informatie. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een feitenoverzicht van 4 maart 2019. Verzoekers hebben hierop gereageerd bij brief van 8 april 2019 en email van 17 juni 2019, de gemeente heeft gereageerd bij brief van 24 april 2019.

De commissie heeft bij brief van 1 juli 2019 partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op een toelichting op het feitenoverzicht. Bij brief van 7 oktober 2019 heeft de commissie partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op schriftelijke vragen van de commissie aan dr. R.E.O. Ekkart en zijn antwoorden op deze vragen, alsmede op nieuw aangetroffen informatie.

Dr. J.F. Cohen heeft de commissie in deze zaak bijgestaan als adviseur.

3. De feiten

De commissie gaat uit van de volgende feiten:

Gosschalk

3.1 Joseph Henri Gosschalk (hierna: Gosschalk) werd op 12 mei 1875 in Zwolle geboren als zoon van koopman Henri J. Gosschalk en Seline (Sellie) Polak. Hij had vier jongere zussen, Elise Josephine (1876-1961), Margaretha Christina (1877-1953), Betsie Martha (1878-1932) en Martha (1880-1960). Het gezin was van Joodse afkomst. Gosschalk stond vanaf 1913 ingeschreven aan de Obrechtstraat 227 te Den Haag. Vanaf 7 augustus 1945 stond hij geregistreerd aan de Wassenaarse Slag 1B in Wassenaar. Gosschalk was ongehuwd en kinderloos. Hij had twee pleegdochters, Jeanne Marcelle Courboulay en Gerardina Clasina Hijst.

3.2 Gosschalk was in verschillende hoedanigheden werkzaam in de kunstwereld. Zo was hij zelf kunstenaar en werkte hij vanaf circa 1912 als professioneel schilder en tekenaar. Zijn werk was regelmatig te zien op solo- en groepstentoonstellingen in Nederland. Verschillende Nederlandse musea hebben werk van Gosschalk in hun collecties. Gosschalk was een fervent verzamelaar van zowel oude als moderne kunst. Een catalogus of ander uitvoerig overzicht van de collectie van Gosschalk ontbreekt, maar uit verspreide bronnen kan worden afgeleid dat hij vele tientallen schilderijen, tekeningen en kunstvoorwerpen in bezit had. Gosschalk was niet alleen verzamelaar, maar heeft ook in kunst gehandeld. Op 24 februari 1933 deed Gosschalk aangifte bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken in Den Haag van de oprichting van het ‘Bureau voor Grafische Kunst’ per 1 maart 1933. De zaak was gevestigd aan de Obrechtstraat 227 in Den Haag, tevens het huisadres van Gosschalk, en legde zich toe op ‘Bemiddeling bij opdrachten, uitgave, koop en verkoop van werken van beeldende, speciaal grafische, kunst, en hetzelfde voor eigen rekening. / (Commissiehandel en handel voor zijn rekening)’. Gosschalk was de enige eigenaar van de zaak. Op 29 november 1940 gaf hij bij de Kamer van Koophandel op dat de zaak met ingang van maart 1940 was opgeheven.

De Duitse inval

3.3 Er is weinig bekend over het leven van Gosschalk gedurende de eerste jaren van de bezetting. In het najaar van 1942 heeft Gosschalk geprobeerd om een vrijstelling van deportatie te krijgen op grond van zijn pleegouderschap van ‘twee personen van zuiver niet-joodschen bloede, beide katholiek gedoopt’. In de periode december 1942 – februari 1943 legden verschillende bekenden van Gosschalk verklaringen af om het belang van zijn werk als restaurateur te benadrukken en te bereiken dat hij in Nederland zou mogen blijven. Gosschalk en zijn zus Elise behoorden tot de groep Joden die vanaf eind 1942 werd geïnterneerd in Barneveld, de zogeheten Barneveldgroep. Het betrof personen met een belangrijke positie in de maatschappij en invloedrijke relaties die werden uitgezonderd van transport. In februari 1943 kwamen Gosschalk en zijn zus in Barneveld aan. Uit naoorlogse correspondentie van Gosschalk in het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit (de SNK) kan worden afgeleid dat hij goederen, onder meer schilderijen, naar Barneveld heeft laten verzenden.

Op 29 september 1943 werd de Barneveldgroep door de Duitse Ordnungspolizei overgebracht naar kamp Westerbork. Hierbij vonden plunderingen en confiscaties plaats en is onder meer de meubelopslagplaats leeggehaald. In Westerbork waren de bezittingen van de Barnevelders al evenmin veilig. Na de oorlog schreef Gosschalk aan de SNK dat hij in Barneveld of later in Westerbork door de Duitsers was beroofd van oude schilderijen en ander waardevol antiek meubilair.

De Barneveldgroep is later naar Theresienstadt gevoerd, waar het grootste deel van de groep de oorlog heeft overleefd. Op 3 mei 1945 droegen de nazi’s het gezag over het kamp over aan het Rode Kruis en op 8 mei trokken soldaten van het Rode Leger het kamp binnen. Gosschalk overleefde de oorlog en keerde terug naar Nederland.

Na de oorlog vestigde Gosschalk zich in Wassenaar. Op 6 oktober 1952 overleed hij op 77-jarige leeftijd in Den Haag.

Lot van de kunstcollectie

3.4 Er is geen totaaloverzicht bekend van de samenstelling van de collectie Gosschalk bij aanvang van de bezetting, noch van de veranderingen in deze collectie tijdens de bezetting. Uit de geraadpleegde documentatie kan worden afgeleid dat Gosschalk tijdens de oorlog verschillende kunstwerken heeft aangekocht en verkocht. Volgens naoorlogse mededelingen van Gosschalk aan de SNK is hij tijdens de bezetting het grootste deel van zijn kunstcollectie kwijtgeraakt. In een brief aan de Stichting van 1 november 1945 noemde hij vier wijzen waarop dit was gebeurd:
In Febr 1943 werd ik als Jood naar Barneveld en later n. de kampen Westerbork en Theresienstadt gebracht. Ik woonde toen in Den Haag Obrechtstraat 227. Vooraf had ik o.m. uit mijn collectie, 1e. een aantal oude schilderijen aan Lippmann Rosenthal’s Bank moeten inzenden, 2e. Een aantal in kisten verpakt op advies van het Dept. V. B.Z. met ander waardevol antiek meubilair naar Barneveld laten volgen, dat mij te Barneveld, of later te Westerbork door de Duitsers ontroofd is, 3e. door tijdgebrek een aantal in mijn woning Obrechtstraat 227 achtergelaten, waar het na eenige maanden weggehaald is. / 4e. werd ik te Parijs voor een waardevol schilderij: “Kruisiging” op paneel uit de school van D. Bouts opgelicht, welk paneel, naar ik vernam, door uw relaties in Duitsland opgedoken werd.’
In zijn brief verklaarde Gosschalk dat het lastig was om bijzonderheden over de vermiste werken te geven: ‘Daar de Duitsers mijn koffers met papieren ook achtergehouden hebben bezit ik geen aantekeningen meer om een lijst te kunnen geven met nauwkeurige omschrijving. Herkennen kan ik de stukken wel’.

3.5 In een brief aan de SNK van 5 juli 1946 liet Gosschalk opnieuw weten dat het moeilijk voor hem was om gedetailleerde gegevens te vermelden:

‘Zooals ik u al vroeger mededeelde ben ik het grootste deel van mijn kunstbezit kwijt geworden in de bezettingstijd en heb ik de moeilijkheid dat ook alle gegevens verdwenen zijn en mijn geheugen mij deerlijk in den steek laat. Waar u in Uw formulieren allerlei gegevens vraagt was het mij niet mogelijk die in te vullen. Hoogstens kan ik van enkele stukken die mij invallen een vage beschrijving geven. […]

 Mijn vertrek uit Den Haag liet mij al te weinig tijd om aanteekeningen te maken, zelfs niet om te onthouden of schilderijen enz. naar “Bewaarders”, naar Barneveld (waar ze ook verdwenen), naar Lippmann gingen of in mijn huis achterbleven en daar later weggehaald werden.’

Bij het onderzoek van de commissie zijn geen aanwijzingen gevonden dat Gosschalk contact over het thans geclaimde schilderij heeft gehad met de naoorlogse recuperatie- en rechtsherstelautoriteiten en/of dat hij getracht heeft dit schilderij (weer) in het bezit te krijgen.

3.6 Uiteindelijk is één schilderij, door een kunstenaar uit de school van Rogier van der Weijden, in 1948 door de SNK aan Gosschalk gerestitueerd. In 2002 en 2017 zijn, na daartoe strekkende adviezen van de Restitutiecommissie, nog vier schilderijen uit de Nederlandse Kunstbezit-collectie aan de erven van Gosschalk gerestitueerd.

Het thans geclaimde schilderij

3.7 Het geclaimde schilderij maakte deel uit van werken uit de nalatenschap van kunsthistoricus Cornelis Hofstede de Groot (1863-1930) die in juni 1931 zijn aangeboden op een veiling bij het Venduhuis der Notarissen te Den Haag. Uit aantekeningen in verschillende exemplaren van de bijbehorende veilingcatalogus kan worden afgeleid dat Gosschalk het schilderij op deze veiling heeft aangekocht voor NLG 90.

3.8 Het schilderij is hierna in het bezit gekomen van Vitale Bloch (1900-1975). Bloch was een kunsthistoricus, -handelaar en -verzamelaar van Russisch-Joodse afkomst. Bloch heeft tijdens de bezetting ondersteuning verleend aan de werkzaamheden van Erhard Göpel, kunstinkoper voor het geplande Führermuseum in Linz, die hem in ruil hiervoor bescherming bood. Na de oorlog werd Bloch genaturaliseerd tot Nederlander. In zijn naturalisatiedossier bevinden zich verschillende naoorlogse brieven ten gunste van Bloch door personen uit culturele kringen, onder wie de hierna genoemde Karel Gerard Boon (1909-1996). In deze brieven wordt er onder meer op gewezen dat Bloch anti-Duits was; tijdens de oorlog uit lijfsbehoud had gehandeld; verschillende mensen had geholpen of zelfs gered, en dat de werken waarover hij Göpel had geadviseerd of die hij aan hem had verkocht niet tot de grote meesters van de Hollandse school hadden behoord.

Bloch en Gosschalk kenden elkaar. Zij behoorden tot het netwerk van Haagse kunstkenners met een belangstelling voor werken van oude Hollandse meesters. Bloch woonde in huis bij Hendrik Schuuring, een bekende van Gosschalk die tijdens de oorlog een verklaring ten gunste van hem schreef in het kader van pogingen om Gosschalk te vrijwaren van anti-Joodse maatregelen. Na de bevrijding van het kamp Theresienstadt schreef Gosschalk een postkaart aan zijn pleegdochter Gerardina Hijst, waarin hij verwees naar Bloch:

‘In Westerbork was ik nog goed en heb daar mijn beste teekeningen achtergelaten en in handen gesteld van de badmeester (op zijn naam kan ik juist niet komen) die ze in veiligheid zou brengen, ook aan Hans van de Waal verzocht er voor te zorgen, deze zal dus inlichtingen kunnen geven, zijn adres Dientje, kun je wel van Dr. Knuttel of van Dr. Bloch krijgen. De badmeester was bevriend met Dr. Friedländer, waar men zijn adres ook kan krijgen, aan Dr. Fr. kan dit gevraagd worden door Bloch.’

3.9 Over de verwerving door Bloch van het thans geclaimde schilderij is het volgende bekend. In het RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (het RKD) bevindt zich een aantal fotokaarten van het thans geclaimde schilderij. Op één fotokaart is onder de afbeelding van het schilderij in typoscript genoteerd ‘Verz. C. Hofstede de Groot’ en daaronder met de hand door een medewerker van het RKD toegevoegd ‘Vitale Bloch, Den Haag 1940’. Op een tweede fotokaart van het schilderij is aan de achterkant een RKD-etiket aangebracht, waarop met de hand is geschreven  ‘Coll. H.d.G. / Vitale Bloch, den Haag, 1940.’ Op een derde fotokaart wordt het jaar 1945 genoemd in relatie tot Bloch. Geen van de fotokaarten vermeldt Gosschalk als eigenaar.

3.10 De commissie heeft dr. R.E.O. Ekkart, voormalig directeur van het RKD, gevraagd naar de betekenis van deze fotokaarten. Volgens Ekkart is de eerste fotokaart hoogstwaarschijnlijk gemaakt in de jaren dertig, voordat de vermelding van de naam van Vitale Bloch en het jaartal 1940 werden toegevoegd. De vermelding ‘Vitale Bloch, Den Haag 1940’ moet volgens Ekkart conform de RKD-gebruiken beschouwd worden als een signalering van de verblijfplaats van het schilderij in 1940. Het jaartal 1940 kan het jaar van verwerving door Bloch zijn, maar het kan ook zijn dat hij het al voor 1940 had verworven. Het op de derde fotokaart vermelde jaartal 1945 is volgens Ekkart niet strijdig met de vermeldingen van het jaartal 1940 op de eerste twee fotokaarten. Volgens Ekkart geven de drie fotokaarten sterke en niet te verwaarlozen aanwijzingen dat Bloch zowel in 1940 als in 1945 eigenaar was van het thans geclaimde schilderij. Volgens Ekkart is het, gezien het rechtstreekse contact tussen Bloch en het RKD en de gewone praktijk binnen het RKD, onwaarschijnlijk dat Bloch als eigenaar zou zijn vermeld indien hij het schilderij alleen maar in bewaring of consignatie had.

3.11 In een brief van 21 februari 1955 maakt Bloch melding van ‘een lijstje met photo’s van schilderijen tekeningen uit mijn particuliere collectie (werken, die ik reeds sinds 15 tot 20 jaren bezit)‘. Het eerste vermelde schilderij op deze lijst is:
‘Jacob Geel (getekend en gedateerd)
Landschap, vroeger in de verzameling Hofstede de Groot;’
.

3.12 De verwerving door Bloch van het thans geclaimde schilderij komt verder ter sprake in twee brieven die dateren uit de jaren zeventig, na het overlijden van Bloch en de legatering van het thans geclaimde schilderij door Bloch aan de gemeente Rotterdam. De eerste brief is van de hand van de in 3.8 genoemde Boon. Boon was kunsthistoricus en na de oorlog medewerker van de SNK. Boon was bevriend met zowel Gosschalk als met Bloch. Zo plaatste Boon in 1975 met andere vrienden, onder wie de toenmalige directeur van Museum Boijmans Van Beuningen, Johan Conrad Ebbinge Wubben (1915-2014), een rouwadvertentie in de NRC vanwege het overlijden van Bloch. Op 30 januari 1978 schreef Boon een brief aan Ebbinge Wubben. Naar aanleiding van de catalogus bij een tentoonstelling van het legaat Bloch in het Museum schreef Boon het volgende over Gosschalk, Bloch en het thans geclaimde schilderij: ··‘(…) Je inleiding is een goed en mooi geschreven stuk, zoals we dat van je gewoon zijn. Je hebt ook zeer terecht op de nauwe band met Sturla gewezen. Ik heb een ding gemist n.l. Vitale’s verbondenheid met het Maandblad van Beeldende Kunst dat zoveel voor hem betekend heeft in de naoorlogse jaren. Ze ontstond door de nauwe band die hij met Cornelis Veth had en in die tijd heeft hij zich “bijna” een Hollander gevoeld. Hij leefde toen ook veel meer mee met wat er in Holland gebeurde dan in de jaren na ’60. Zo kon hij ook aankopen doen als het schilderijtje van Van Geel dat Jos Gosschalk, de tekenaar en Haagse bohemien, uit de veiling Hofstede de Groot verworven had. “Gos” wou er nooit afstand van doen maar Vitale lukte het om dit juweeltje los te peuteren. Aan veel van Vitale’s aankopen zitten trouwens dergelijke geschiedenissen vast’.

De tweede brief waarin de verwerving door Bloch van het geclaimde schilderij wordt beschreven, betreft een brief van 29 november 1979 van Carlos van Hasselt (1929-2009), destijds directeur van Fondation Custodia in Parijs, aan EE van Museum Boijmans van Beuningen. Van Hasselt verwees hierin naar een tentoonstelling van het legaat Bloch in het Institut Néerlandais in Parijs in het najaar van 1979. Hij vermeldde het volgende over het geclaimde schilderij, dat op deze tentoonstelling te zien was:

‘(…) De Boon’s waren juist hier en vertelden mij dat het schilderijtje van Van Geel gekocht werd op de veiling Hofstede de Groot in 1931 door de Haagse kunstschilder Jozef Gosschalk van wie Vitale Bloch het c. 1942-1943 lospeuterde toen Gosschalk naar ik meen al in Westerbork zat. Hij is kort na de oorlog overleden.’

3.13 Na de oorlog heeft Bloch het thans geclaimde schilderij enige jaren in bruikleen gegeven aan het Gemeentemuseum Den Haag. Bloch overleed op 21 september 1975. In zijn testament had hij negentien schilderijen, waaronder het thans geclaimde, en zestien tekeningen gelegateerd aan de gemeente Rotterdam, ter plaatsing in Museum Boijmans Van Beuningen. In maart 1978 besloot de gemeenteraad tot aanvaarding van het legaat. Het schilderij bevindt zich sindsdien in het Museum.

4. De standpunten van partijen

4.1 Verzoekers zijn erfgenamen van Gosschalk, die hun oudoom was. Zij stellen dat zij met hun naspeuringen en restititutieverzoeken, waaronder het onderhavige, trachten de eerdere vergeefse restitutieverzoeken van hun oudoom voort te zetten. Volgens verzoekers was het thans geclaimde schilderij in ieder geval tussen september 1943 en september 1944 eigendom van Gosschalk, die in die periode geïnterneerd was in kamp Westerbork. Volgens verzoekers is het schilderij in die periode overgegaan in handen van Vitale Bloch. De aanwijzingen in de brief van Boon van 30 januari 1978 dat Gosschalk ‘er geen afstand van wilde doen’, gevoegd bij zijn kwetsbare positie als in Westerbork geïnterneerde Jood, maken het volgens verzoekers zeer waarschijnlijk dat hier sprake was van een onvrijwillig afstand doen van het schilderij door Gosschalk. De brief van Boon suggereert volgens verzoekers dat Gosschalk bijzonder aan dit schilderij gehecht was, wat de zaak voor verzoekers als erfgenamen van Gosschalk ook van groot emotioneel belang maakt.

4.2 De gemeente stelt het schilderij te goeder trouw te hebben verkregen als onderdeel van het legaat Bloch uit 1975. Dit legaat bestond uit werken die door Bloch als de belangrijkste stukken uit zijn verzameling werden beschouwd. De herkomst van het schilderij is niet onderzocht voordat het legaat werd geaccepteerd. Het thans geclaimde schilderij speelt in de deelcollectie Hollandse landschapschilderkunst uit de 17e eeuw van het Museum een grote rol. De gemeente omschrijft Van Geel als ‘een zeldzame meester’ van wie maar rond de 30 schilderijen bekend zijn. Het Museum is zeer gehecht aan het schilderij, dat een onlosmakelijk deel vormt van het legaat Bloch. Het Museum heeft er voor gekozen om het schilderij niet te vermelden op de website www.musealeverwervingen.nl maar zelf in contact te treden met de erven Gosschalk, wat heeft geleid tot dit gezamenlijk verzoek om bindend advies aan de commissie.

5. De taak van de commissie

5.1 Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit heeft de commissie tot taak op verzoek van partijen advies uit te brengen over geschillen tot teruggave van cultuurgoederen tussen de oorspronkelijke eigenaar die door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit verloor of diens erfgenamen en de huidige bezitter niet zijnde de Staat der Nederlanden. Dit advies is een bindend advies in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek.

5.2 De commissie adviseert naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit houdt allereerst in dat wordt beoordeeld of voldaan is aan de vereisten dat het in hoge mate aannemelijk is dat de gestelde oorspronkelijke eigenaar inderdaad de eigenaar was en dat in voldoende mate aannemelijk is dat hij of zij het bezit van het kunstwerk onvrijwillig heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Daarnaast biedt advisering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ruimte om rekening te houden met de wijze van verwerving door de huidige eigenaar en andere omstandigheden en om de diverse betrokken belangen tegen elkaar af te wegen.

5.3 Bij haar advisering ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit, kan de commissie conform artikel 3 van het Reglement in ieder geval in haar advisering betrekken de omstandigheden waaronder het bezit van het werk verloren is gegaan, de mate waarin de partij die om teruggave verzoekt zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen, alsmede het tijdstip en de omstandigheden van de verwerving van het bezit door de huidige bezitter en het door hem verrichte onderzoek voor de verwerving. Daarnaast kan het onderscheidenlijke belang van het werk voor de beide partijen en van het openbaar kunstbezit in de advisering worden betrokken. De internationaal en nationaal aanvaarde beginselen, zoals de Washington Principles en de beleidslijnen van de regering inzake de restitutie van roofkunst, worden in de advisering betrokken.

Dit ruime afwegingskader doet ook recht aan de Washington Principles, volgens welke beginselen het restitutiebeleid gericht moet zijn op het bereiken van ‘a just and fair solution, recognizing this may vary according to the facts and circumstances surrounding a specific case.

6. Beoordeling van het geschil

6.1       Verzoekers hebben met de door hen overgelegde akte van 5 juni 2018, opgesteld door notaris mr. M.J. Meijer te Amsterdam, aangetoond gezamenlijk gerechtigd te zijn tot de nalatenschap van Gosschalk.

6.2       Op grond van de feiten zoals vermeld in 3.7, 3.9 en 3.11 staat vast dat Gosschalk het thans geclaimde schilderij heeft verworven in 1931 uit de geveilde nalatenschap van Hofstede de Groot. Ook is duidelijk dat het bezit van het schilderij hierna op enig moment is overgegaan op Bloch. Voor de beoordeling van het geschil is van belang of Gosschalk het bezit van het schilderij onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

Bij de beantwoording van deze vraag stelt de commissie allereerst vast dat een deel van de voorhanden gegevens over de verwerving van het schilderij door Bloch er- op wijst dat Bloch het schilderij in 1940, of mogelijk eerder, heeft verworven. De commissie verwijst naar de drie fotokaarten van het schilderij in het RKD zoals beschreven in 3.9. en naar de brief van Bloch zoals beschreven in 3.11. Deze datering van de verwerving door Bloch strookt echter niet met die van Van Hasselt, die in zijn brief aan EE van 29 november 1979 schreef dat Bloch het schilderij van Gosschalk zou hebben ‘losgepeuterd’ in ‘c. 1942-1943 (…) toen Gosschalk naar ik meen al in Westerbork zat.’

Deze verschillende dateringen van de verwerving door Bloch zijn niet op een logische wijze met elkaar te verenigen. Oordelend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, overweegt de commissie als volgt. Van Hasselt beschrijft in zijn brief in eigen woorden wat Boon hem zojuist heeft verteld over gebeurtenissen die zo’n 36 à 37 jaar eerder zouden hebben plaatsgevonden en die ook Boon alleen maar van horen zeggen kende. Gelet hierop kan deze brief niet als een sterke bron worden beschouwd. Daarbij komt dat de periode die Van Hasselt noemt (1942-1943) niet overeen komt met de periode waarin Gosschalk daadwerkelijk in Westerbork geïnterneerd was, namelijk september 1943 – september 1944. Ook dit geeft reden om aan de juistheid van de mededeling van Van Hasselt te twijfelen. Afgezet tegen deze brief vormen de fotokaarten uit het RKD naar het oordeel van de commissie een sterkere bron, omdat ze dateren uit de periode van de verwerving door Bloch. Twee van deze fotokaarten brengen Bloch in verband met het schilderij met daarbij als jaartal 1940. Dit strookt ook met Blochs eigen datering van de verwerving van het schilderij in zijn brief van 21 februari 1955. Volgens de voormalige RKD-directeur Ekkart geven de drie fotokaarten sterke en niet te verwaarlozen aanwijzingen dat Bloch zowel in 1940 als in 1945 eigenaar was van het thans geclaimde schilderij. Ekkart acht het ook mogelijk dat Bloch het schilderij al voor 1940 heeft verworven. De commissie hecht veel waarde aan dit deskundig oordeel.

Uit het voorgaande volgt dat het het meest aannemelijk is dat Bloch het schilderij in 1940, of mogelijk eerder al, van Gosschalk heeft verworven. Hoewel dit de mogelijkheid openlaat dat Gosschalk het bezit van het schilderij na de Duitse inval op 10 mei 1940 heeft verloren, is die enkele mogelijkheid bij gebrek aan gegevens die dit aannemelijk maken, onvoldoende om te concluderen dat Gosschalk het bezit van het schilderij onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Ook de door Boon en Van Hasselt gebruikte term ‘lospeuteren’ vormt op zichzelf geen aanwijzing dat het bezitsverlies verband hield met het naziregime.

7. Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit met de vereiste mate van aannemelijkheid kan worden afgeleid dat Gosschalk het bezit van het thans geclaimde schilderij onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Oordelend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal de commissie bindend adviseren dat de gemeente niet is gehouden tot restitutie van het schilderij.

Bindend advies

De gemeente Rotterdam is niet gehouden tot afgifte van het schilderij Berglandschap met boomstronk, door Jacob van Geel, aan verzoekers.

Dit bindend advies is gegeven op 11 november 2019 door A. Hammerstein (voorzitter), S.G. Cohen-Willner, J.H.W. Koster, J.H. van Kreveld, D. Oostinga, E.H. Swaab (plaatsvervangend voorzitter) en C.C. Wesselink en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(A.  Hammerstein, voorzitter)  (E.J.A. Idema, secretaris)